ECLI:NL:RVS:2008:BD9950

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804967/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.W. Wijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Vught

In deze zaak hebben verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin hun beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Vught ongegrond werd verklaard. De besluiten betroffen de oplegging van een dwangsom voor het verwijderen van een gronddepot op een perceel in Vught. De rechtbank had geoordeeld dat het college terecht had gehandeld en dat de last onder dwangsom duidelijk was. Verzoekers hebben de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het hoger beroep.

De voorzitter heeft het verzoek op 24 juli 2008 behandeld. Tijdens de zitting zijn de verzoekers vertegenwoordigd door hun advocaten, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Er werd geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand zou kunnen blijven. De voorzitter concludeerde dat de opgelegde last niet onduidelijk was en dat er onvoldoende bewijs was dat het gebruik van het perceel voor grondopslag in strijd was met het bestemmingsplan.

Echter, er was enige aarzeling over de vraag of verzoeker A als overtreder kon worden aangemerkt, aangezien verzoeker B in de bezwaarfase had aangegeven dat zij als overtreder moest worden beschouwd. De voorzitter heeft uiteindelijk besloten om de besluiten van het college voor zover het verzoeker A betreft te schorsen, terwijl het verzoek voor het overige werd afgewezen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoeker A en het griffierecht.

Uitspraak

200804967/2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A], gevestigd te [plaats],
[verzoeker B], gevestigd te [plaats],
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/30 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 mei 2008 in het geding tussen:
[verzoeker A],
[verzoeker B],
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 11 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vught (hierna: het college) [verzoeker A] en [verzoeker B] onder oplegging van een dwangsom gelast het gronddepot op het perceel gemeente Vught sectie […] nummer […] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 9 november 2006 heeft het college de door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2008, verzonden op 21 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2008, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. drs. W.J.W. van Eijk en mr. Th.A.G. Vermeulen, beiden advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door T. Schulpen en mr. R.P. van Randewijk, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit op bezwaar en de primaire besluiten.
2.3. Er is geen aanleiding voor de verwachting dat de aangevallen uitspraak inhoudelijk niet in stand zal kunnen blijven.
Daartoe wordt in aanmerking genomen dat geen grond bestaat om aan te nemen dat de opgelegde last onduidelijk is, omdat daarin perceelnummer […] in plaats van perceelnummer […] is genoemd, met name nu voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank aan de last is voldaan.
Voorts is onvoldoende grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het gebruik van het in geding zijnde perceel voor grondopslag in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997" niet door het daarin opgenomen overgangsrecht wordt beschermd. Uit de overgelegde luchtfoto's blijkt niet, althans onvoldoende duidelijk dat voorafgaand aan de van belang zijnde peildatum regelmatig opslag van grond plaatsvond.
2.4. Er bestaat evenwel aarzeling over de vraag of de rechtbank terecht met het college heeft overwogen dat [verzoeker A] kan worden aangemerkt als overtreder. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat reeds in de bezwaarfase door [verzoeker B] is aangegeven dat zij als overtreder dient te worden aangemerkt. In de door [verzoeker A] gedane aanvraag voor een milieuvergunning, die zag op toekomstig op het perceel gezamenlijk met [verzoeker B] te ontwikkelen activiteiten, wordt onvoldoende aanleiding gezien om aan te nemen dat ook [verzoeker A] als overtreder moet worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande en in afweging van de betrokken belangen bestaat aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 9 november 2006, kenmerk Ruimte/MM en van 11 april 2006 met kenmerk Ruimte/BV/119810, voor zover het de oplegging van de last onder dwangsom ten aanzien van [verzoeker A] betreft;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoeker A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Vught aan [verzoeker A] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Vught aan [verzoeker A] het voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008
444