200804044/1 en 200804044/2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Schinnen (hierna: de raad) bij besluit van 13 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "2e herziening kantoor en sauna Oirsbekerweg".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
Voorts zijn ter zitting verschenen de raad, vertegenwoordigd door R.M.J.P.E. Corten, ambtenaar in dienst van de gemeente, en P.A.E. Hahn.
Partijen hebben vooraf schriftelijk dan wel ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan is gericht op legalisering van de bestaande sauna aan de Oirsbekerweg in de kern van Oirsbeek. Het college heeft goedkeuring aan het plan verleend. [appellant] richt zich in beroep tegen het goedkeuringsbesluit.
2.3. Het college en de raad hebben naar aanleiding van het verzoek en het beroep naar voren gebracht dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en derhalve niet ontvankelijk is in zijn beroep en dat zijn verzoek dient te worden afgewezen.
Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd toegelicht dat zijn beroep wel ontvankelijk is omdat zijns inziens een ieder beroep kan instellen in een bestemmingsplanprocedure. Hij heeft er verder in dit verband onder meer op gewezen dat hij inwoner is van de gemeente Schinnen, dat het nodig is dat tegen de sauna wordt opgetreden, dat het gemeentebestuur hem in het verleden onheus heeft bejegend en dat op grond van artikel 1 van de Grondwet een ieder in dit land gelijk moet worden behandeld.
2.4. Voor zover hier van belang kon vóór 1 juli 2005 in een situatie als hier aan de orde, een ieder die tijdig en op de juiste wijze zienswijzen tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad en vervolgens bedenkingen tegen het vastgestelde plan bij het college van gedeputeerde staten had ingebracht, bij de Afdeling beroep instellen.
Met ingang van 1 juli 2005 is de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) op dit punt gewijzigd. Nog steeds kan een ieder zienswijzen en bedenkingen indienen, maar het beroepsrecht bij de Afdeling is thans beperkt tot belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Dit is, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, en artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.5. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.6. [appellant] woont op een afstand van meer dan 1500 meter van het plangebied en heeft vanuit zijn woning geen zicht op het plangebied. Voorts is niet in geschil dat [appellant] ook geen eigendommen heeft in of in de directe nabijheid van het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het door [appellant] bestreden plangebied mogelijk worden gemaakt, is de afstand tussen de sauna en de woning van [appellant] naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Hetgeen hij in dit verband naar voren heeft gebracht is te algemeen dan wel subjectief van aard en onderscheidt hem in onvoldoende mate van willekeurige anderen. Een gevoel van betrokkenheid, hoe sterk wellicht ook, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, geen rechtsgeldig beroep kan instellen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.7. Gelet op het hiervoor overwogene komt de Afdeling aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden van [appellant] niet toe en bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broodman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008