200706911/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07-1956 van de rechtbank Haarlem van 23 augustus 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij brief van 15 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) [wederpartij] medegedeeld dat is besloten tot het met toepassing van bestuursdwang verwijderen van de asbest op het perceel kadastraal bekend gemeente Bloemendaal, sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2007, verzonden op 30 augustus 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 februari 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2007, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Goosens, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Het college kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het spoedshalve toepassen van bestuursdwang niet gerechtvaardigd was.
De Afdeling overweegt dat de rechtbank met voormeld oordeel buiten de omvang van het geding is getreden. [wederpartij] heeft in beroep geen gronden aangevoerd die betrekking hebben op de spoedeisendheid. Dat aspect betreft voorts geen aangelegenheid van openbare orde en stond derhalve evenmin ter beoordeling in het kader van de door de bestuursrechter te verrichten ambtshalve toetsing. Dit leidt ertoe dat de rechtbank evenmin had mogen oordelen dat het bestuursdwangbesluit in strijd is met het stelsel van de Woningwet en artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 februari 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgrond.
2.3.1. [wederpartij] betoogt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt zodat - anders dan in de brief van 15 mei 2006 is vermeld - de bestuursdwang niet op haar kosten kan plaatsvinden.
2.3.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Bouwverordening Bloemendaal 2005 (hierna: bouwverordening) mogen open erven en terreinen geen gevaar opleveren voor de veiligheid, noch nadeel voor de gezondheid van of hinder voor de gebruikers of anderen, ten gevolge van verontreiniging.
2.3.3. Niet in geschil is dat bij een brand op 1 mei 2006 in een bollenschuur op het perceel asbest is vrijgekomen, waarvan de deeltjes op en buiten het perceel zijn terechtgekomen en dat hierdoor de voormelde bepalingen van de bouwverordening werden overtreden.
Artikel 20, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar, biedt in een geval als dit de mogelijkheid de eigenaar van het desbetreffende perceel aan te schrijven de staat van dat perceel in overeenstemming te brengen met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening. Verder kan uit artikel 26, eerste lid, van de Woningwet (oud) worden afgeleid dat in spoedeisende gevallen ter zake bestuursdwang kan worden toegepast. Uit deze voorschriften vloeit voort dat in spoedeisende gevallen niet eerst een aanschrijving als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Woningwet hoeft te worden gedaan, maar deze aanschrijving met de aanzegging van bestuursdwang mag worden samengevoegd. In de brief van 15 mei 2006 is van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Nu [wederpartij] degene is tot wie de aanschrijving als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Woningwet kon worden gericht, dient zij ook te worden aangemerkt als de overtreder op wie krachtens artikel 5:25, eerste lid, van de Awb de kosten konden worden verhaald. Zij is dan ook in beginsel de kosten van bestuursdwang verschuldigd. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het college de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van haar had mogen brengen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 augustus 2007 in zaak nr. 07-1956;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008