ECLI:NL:RVS:2008:BE8872

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800898/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad door de Dienst Wegverkeer na ernstige overtreding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen, die op 8 januari 2008 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De aanleiding voor het hoger beroep was de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad door de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW) op 4 oktober 2007. De RDW had deze intrekking gebaseerd op een controle op 11 september 2007, waarbij [appellante] niet in staat was het kentekenbewijs van een voertuig te tonen op haar bedrijfsadres. Dit werd door de RDW aangemerkt als een ernstige overtreding van artikel 11, tweede lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de RDW terecht had gehandeld, ondanks het betoog van [appellante] dat het kentekenbewijs zich ten tijde van de controle bij een ander erkend bedrijf bevond. De voorzieningenrechter vond dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat de RDW in het verleden geen sancties had opgelegd in vergelijkbare situaties, en dat de intrekking van de erkenning in dit geval gerechtvaardigd was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 augustus 2008 behandeld en bevestigd dat de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad voor zes weken terecht was. De Afdeling oordeelde dat de sanctie niet onevenredig bezwarend was en dat het beleid van de RDW op dit punt niet onredelijk was. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200800898/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2098 en 07/2099 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 8 januari 2008 in het geding tussen:
appellante
en
de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan [appellante] verleende erkenning bedrijfsvoorraad voor zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2007, onder aanpassing van de motivering daarvan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 januari 2008, verzonden op 11 januari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend, deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2008, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. H.S. Zawity, werkzaam in dienst van de RDW, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen, waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen, indien degene, aan wie de erkenning is verleend, in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen handelt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, bestaat het toezicht op het erkende bedrijf uit het uitvoeren van periodieke controles door de daartoe bevoegde ambtenaren.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, moeten de in het eerste lid bedoelde ambtenaren desgevraagd behoorlijk in de gelegenheid worden gesteld te onderzoeken of het erkende bedrijf voldoet aan de gestelde eisen en voorschriften. Het erkende bedrijf dient op verzoek van bedoelde ambtenaren de voertuigen die in de bedrijfsvoorraad zijn aangemeld alsmede de daarbij behorende kentekenbewijzen en kentekenplaten te tonen.
Met betrekking tot het toezicht op de erkenning bedrijfsvoorraad voert de RDW beleid dat is neergelegd in zogeheten toezichtbeleidsbrieven. De in deze zaak van toepassing zijnde toezichtbeleidsbrief dateert van 15 november 2005.
Volgens dit beleid wordt, wanneer korter dan twee jaar geleden een waarschuwing is opgelegd, bij een volgende ernstige overtreding de erkenning ingetrokken voor de duur van in beginsel zes weken.
In bijlage 1 bij de brief wordt het niet kunnen tonen van het complete originele kentekenbewijs op het bedrijfsadres vermeld als voorbeeld van een ernstige overtreding.
2.2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de RDW haar erkenning bedrijfsvoorraad heeft mogen intrekken, heeft miskend dat het betrokken kentekenbewijs ten tijde van de controle in een vestiging van een ander erkend bedrijf aanwezig was en de RDW in het verleden in dergelijke gevallen geen sanctie heeft opgelegd, zodat de intrekking in dit geval in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
2.3. De RDW heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat [appellante] bij een controle op 11 september 2007 het kentekenbewijs met het kenteken 63-PR-BV niet op haar bedrijfsadres aan de controleur van de RDW kon tonen en aldus artikel 11, tweede lid, van de Regeling heeft overtreden. Dit is volgens de RDW een zo ernstige overtreding dat, gelet op een in verband met een eerdere overtreding aan [appellante] op 14 juni 2007 toegezonden waarschuwingsbrief, intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad voor zes weken gerechtvaardigd is.
2.3.1. Gelet op het ontbreken van een nadere toelichting van het betoog van [appellante] en de omstandigheid dat zij de haar verweten overtreding tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft erkend, heeft de voorzieningenrechter terecht niet door [appellante] aannemelijk gemaakt geacht dat het kentekenbewijs ten tijde van de controle bij een ander erkend bedrijf berustte. Reeds om die reden faalt het betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de RDW in het verleden van handhavend optreden heeft afgezien wanneer het betrokken kentekenbewijs ten tijde van de controle in een vestiging van een ander erkend bedrijf aanwezig was.
2.4. Voor zover [appellante] heeft beoogd te betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de opgelegde sanctie voor hem onevenredig bezwarend is, wordt overwogen dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen dat deze sanctie volgens het door de RDW gevoerde beleid in een geval als dit pleegt te worden opgelegd en dit beleid, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 augustus 2006 in zaak nrs.
200605397/1 en 200605397/2), op dit punt niet onredelijk is. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.
176-546.