ECLI:NL:RVS:2008:BE8874

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802892/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • B. van Wagtendonk
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging gebruiksrelaties woonwagencentrum Escamplaan te Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en anderen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2008. De aanleiding voor het hoger beroep zijn de brieven van 3 september 2007 van de algemeen directeur van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag, waarin de gebruiksrelaties met betrekking tot de standplaatsen op het woonwagencentrum Escamplaan te Den Haag zijn opgezegd. De voorzieningenrechter had het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, omdat de brieven volgens het college geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vereniging betoogt dat de brieven wel degelijk publiekrechtelijke verhoudingen beëindigen en dat de gemeente verplicht is om alternatieve standplaatsen te bieden aan de bewoners, gezien de ontheffingen die eerder zijn verleend op basis van de Woonwagenwet (oud). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 juli 2008 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de brieven van de algemeen directeur geen besluiten zijn in de zin van de Awb, maar enkel civielrechtelijke betrekkingen beëindigen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802892/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en anderen,
gevestigd, onderscheidenlijk wonend te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 08/86 en 08/1999 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2008 in het geding tussen:
de vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij brieven van 3 september 2007 heeft de algemeen directeur
Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag (hierna: de algemeen directeur) de gebruiksrelaties met betrekking tot de standplaatsen op het woonwagencentrum Escamplaan te Den Haag opgezegd.
Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) het door de vereniging Woonwagencentrum Escamplaan en alle bewoners (hierna: de vereniging e.a.) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door de
vereniging e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vereniging e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2008, waar de vereniging e.a., vertegenwoordigd door [bewoners van het woonwagencentrum], en het college, vertegenwoordigd door
mr. A. Kost, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door
mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de per 1 maart 1999 vervallen Woonwagenwet (hierna: de Woonwagenwet (oud)) houdt elke gemeente op haar grondgebied een centrum in stand.
Ingevolge artikel 8 van de Woonwagenwet (oud) kan op een centrum standplaats worden ingenomen met een woonwagen totdat een aantal is bereikt, gelijk aan dat waarvoor het centrum is bestemd.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Woonwagenwet (oud) is het verboden met een woonwagen een standplaats te hebben buiten een centrum. Op een daartoe strekkende aanvraag kunnen burgemeester en wethouders ontheffing van dit verbod verlenen.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Woonwagenwet (oud), voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd woonwagens, die niet krachtens artikel 8 op een centrum zijn toegelaten of die in strijd met artikel 10, eerste lid, standplaats hebben buiten een centrum, op kosten en voor risico van de hoofdbewoner en zo nodig met behulp van de sterke arm naar een door hen aangewezen plaats op of buiten een centrum binnen de gemeente te doen overbrengen.
Ingevolge artikel IX, zevende lid, van de Wet tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving, voor zover thans van belang, blijven op een standplaats waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet, en waarin geen termijn is genoemd, de daarop betrekking hebbende voorschriften van de Woonwagenwet van toepassing tot het tijdstip waarop de standplaats in een bestemmingsplan is opgenomen.
2.2. De algemeen directeur van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag heeft bij brieven van 3 september 2007 de gebruiksrelaties met betrekking tot de standplaatsen op het woonwagencentrum Escamplaan te Den Haag opgezegd. Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college het tegen deze brieven gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brieven volgens het college geen besluiten betreffen als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe heeft het zich op het standpunt gesteld dat de brieven er slechts op zijn gericht de privaatrechtelijke betrekkingen tussen de gemeente en de bewoners te beëindigen en derhalve niet zijn gericht op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. De voorzieningenrechter heeft het college gevolgd in dit standpunt.
2.3. De vereniging e.a. betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de brieven beogen publiekrechtelijke verhoudingen te beëindigen. Nu de bewoners hun standplaatsen hebben ingenomen op grond van artikel 8 van de Woonwagenwet (oud) en aan hen in februari 1999, derhalve voor het vervallen van die wet, ontheffingen als bedoeld in
artikel 10 daarvan zijn verleend, blijft het overgangsrecht van die wet volgens de vereniging e.a. op hun situatie van toepassing en moet de gemeente er gelet op artikel 61 van de Woonwagenwet (oud) voor zorgen dat alle bewoners een alternatieve standplaats krijgen.
2.3.1. Aan de vereniging e.a. moet worden toegegeven dat de aan de bewoners verleende ontheffingen - daargelaten of deze als ontheffingen als bedoeld in artikel 10 van de Woonwagenwet (oud) in eigenlijke zin kunnen worden aangemerkt, nu geen sprake was van het hebben van een standplaats buiten een centrum - de toezegging bevatten dat de bewoners hun standplaatsen op het woonwagencentrum Escamplaan mogen blijven innemen tot het moment dat elders in de regio standplaatsen beschikbaar zijn. Dit betekent echter niet dat de brieven van 3 september 2007 daarom besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Op grond van de tekst en strekking van de brieven kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de algemeen directeur daarin uitsluitend civielrechtelijke betrekkingen heeft opgezegd en dat niet is beoogd enig publiekrechtelijk rechtsgevolg in het leven te roepen. Die brieven betreffen het beëindigen van de gebruiksrelaties, ontstaan als gevolg van het door de gemeente, als eigenaar, ter beschikking stellen van de grond tegen een door de bewoners, als feitelijke gebruikers van de grond, te betalen vergoeding. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling dan ook van oordeel dat deze brieven geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het college het door de vereniging e.a. hiertegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Tot slot merkt de Afdeling op dat de vraag of de gemeente met het verlenen van de ontheffingen rechtens te honoreren verwachtingen heeft gewekt ten aanzien van het verkrijgen van vervangende standplaatsen, aan de orde kan worden gesteld in een eventuele ontruimingsprocedure bij de civiele rechter.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
419.