200708416/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/9888 en 07/6190 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Vlist.
Bij besluit van 1 oktober 2002 met het kenmerk BV02098 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlist (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van woning en bijgebouw op het perceel kadastraal bekend Gemeente […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locaties] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 juni 2003 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dit de weigering van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) betreft, dat besluit in zoverre vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde onderdeel van dat besluit in stand blijven en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2004 in zaak nr.
200306561/1heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingesteld beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 juni 2003 vernietigd.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft de raad van de gemeente Vlist (hierna: de raad) geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een woning en bijgebouw op het perceel [locatie B].
Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellant] tegen het besluit van 1 oktober 2002 gemaakte bezwaar, dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 28 november 2006 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en dat besluit, onder aanvulling van de motivering ervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 5 december 2006 en 3 juli 2007 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007, hoger beroep ingesteld. Hij heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2007, 8 januari 2008, 29 februari 2008 en 10 maart 2008.
Het college en de raad hebben verweerschriften ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2008, waar [appellant], in persoon, het college en de raad, beide vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en mr. B. Zevenhuizen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen van [appellant] tegen de besluiten van 5 december 2006 en 3 juli 2007 gevoegd behandeld. Zaak nr. 06/9888 ziet op het besluit van 5 december 2006 van het college (bouwvergunning), terwijl zaak nr. 07/6190 ziet op het raadsbesluit van 3 juli 2007 (vrijstelling).
Ingevolge artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, kan de rechtbank zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling voegen.
[appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de door hem tegen beide besluiten afzonderlijk ingestelde beroepen gevoegd te behandelen. De besluiten waartegen beroep is ingesteld, zijn gericht tot dezelfde persoon en betreffen een bouwvergunning voor een woning en een vrijstelling voor een woning op hetzelfde perceel, [locaties]. De enkele omstandigheid dat het ene besluit een bouwvergunning betreft en het andere een vrijstelling, staat niet aan de gevoegde behandeling in de weg.
Om dezelfde reden zal ook de Afdeling, in afwijking van het verzoek van [appellant], beide zaken gevoegd behandelen.
2.2. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied Haastrecht" de bestemming "Woondoeleinden". Op het perceel bevinden zich van oudsher twee, onder één kap geplaatste, woningen met een gezamenlijk inhoud van 568 m3. Het besluit van 1 oktober 2002 ziet op een aanvraag van 11 juni 2002 voor de bouw van een vrijstaande woning met een inhoud van 499 m3 en een bijgebouw met een oppervlak van 72 m². Met het bouwplan wordt beoogd de bestaande woning met [huisnummer] te vervangen.
2.3. Ingevolge artikel 14, derde lid, onder a, van de planvoorschriften mag per bestemmings- c.q. bouwvlak ten hoogste één woning worden gebouwd.
Ingevolge artikel 14, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mag de inhoud van een woning, inclusief de bijbehorende uitbouwen, ten hoogste 500 m3 bedragen.
2.3.1. Ten aanzien van zaak 06/9888 (bouwvergunning) stelt de Afdeling vast dat het college bij besluit van 14 april 2005 aan [appellant] bouwvergunning heeft verleend voor het realiseren van een vrijstaande burgerwoning op het perceel kadastraal bekend Gemeente […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie A]. Eén van de voorwaarden behorende bij deze bouwvergunning is dat de aan de vergunning verbonden sloopvergunningen SV02029 en SV02045 overeenkomstig de vergunningen dienen te worden uitgevoerd binnen drie maanden nadat de bouw van de deze woning is gerealiseerd. Sloopvergunning SV02029 is verleend bij besluit van 11 december 2002 en ziet op het slopen van de gehele woning op het perceel kadastraal bekend Gemeente […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie B]. Sloopvergunning SV02045 is verleend bij besluit van 6 april 2004 en ziet op het slopen van een woning op het perceel kadastraal bekend Gemeente […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie A]. De bouwvergunning van 14 april 2005 heeft als kenmerk BV2098. In de vergunning is vermeld dat deze betreft de aanvraag van [appellant] van 11 juni 2002. De Afdeling stelt vast dat, de bouwvergunning weliswaar is verleend voor een woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie A], terwijl de bouwaanvraag zag op een woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie B], maar dat de aanvraag en de vergunning niettemin hetzelfde bouwplan betreffen. De wijziging van het huisnummer wordt verklaard door de brief van 11 februari 2005 van [appellant], waarin hij het college verzoekt het huisnummer van bouwaanvraag BV02098 van 11 juni 2002 te wijzigen van 71 in 69, omdat de te bouwen woning zal komen te liggen naast [nummer], zodat [huisnummer] logischer is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het college bij besluit van 14 april 2005 opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2002 heeft besloten. [appellant] is tegen dit besluit niet in beroep gegaan, zodat hij moet worden geacht hierin te hebben berust. Gelet hierop heeft het college onbevoegdelijk bij besluit van 5 december 2006 opnieuw op het oorspronkelijke bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 1 oktober 2002 beslist. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Ten aanzien van zaak 07/6190 (vrijstelling) betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering van de vrijstelling niet ziet op de door hem op 11 juni 2002 ingediende bouwaanvraag met het kenmerk BV02098, maar op een door hem op 31 december 2002 ingediende bouwaanvraag met kenmerk BV02193 voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie A].
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Namens de raad is ter zitting medegedeeld dat aan het primaire besluit van 28 november 2006 geen aanvraag om vrijstelling ten grondslag heeft gelegen. In het primaire besluit is voorts vermeld dat het is genomen om uitvoering te geven aan de eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2004, betreffende het bouwplan [locatie B]. In die uitspraak is niet de door [appellant] vermelde bouwaanvraag voor [nummer] met kenmerk BV02193 aan de orde, maar de hiervoor onder 2.3.1 vermelde bouwaanvraag voor [nummer] met kenmerk BV02098. In die uitspraak is voorts overwogen dat de bouwaanvraag voor nummer 71 slechts na verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO kan worden ingewilligd en dat de gemeenteraad over een dergelijk vrijstellingsverzoek dient te beslissen. Zoals hiervoor onder 2.3.1 is overwogen, heeft het college, onder wijziging van het huisnummer en na sloopvergunningen te hebben verleend voor de bestaande woningen op het perceel, op 14 april 2005 bouwvergunning kunnen verlenen voor dat bouwplan. Een vrijstelling was daarvoor niet meer nodig. Er was dan ook geen aanleiding meer voor de raad om uitvoering te geven aan de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2004. Het besluit van 28 november 2006 had derhalve bij het besluit op bezwaar moeten worden herroepen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Aan het betoog van [appellant] omtrent het ontbreken van de ruimtelijke onderbouwing vanwege het niet-betalen van leges wordt, gezien het voorgaande, niet toegekomen.
Het vorenstaande impliceert tevens dat op de aanvraag van 31 december 2002, kenmerk BV 2193, nog een besluit moet worden genomen door het gemeentebestuur.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van [appellant] tegen het besluit van 5 december 2006 van het college en het besluit van de raad van 3 juli 2007 alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 5 december 2006 komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht en dat van 3 juli 2007 wegens strijd met het algemene rechtsbeginsel dat wil dat besluiten zorgvuldig worden genomen. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 28 november 2006 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2007 in zaken nrs. 06/9888 en 07/6190;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 5 december 2006;
V. vernietigt het besluit van de raad van 3 juli 2007;
VI. herroept het besluit van de raad van 28 november 2006;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VIII. gelast dat de gemeente Vlist aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 498,00 (zegge: vierhonderdachtennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008