200804131/1 en 200804131/2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/3394 en 07/3395 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 april 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Bij besluit van 16 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) de feitelijke effectuering van de bestuursdwangaanschrijving van 22 maart 2005, waarbij [appellant], voor zover thans van belang, is gelast het prikkeldraad van het dak van de garageboxen en van de twee erfafscheidingen in de achtertuin op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden, uitgesteld tot het moment dat [appellant] zijn woning op het perceel definitief heeft verlaten.
Bij besluiten van 25 september 2007 heeft het college de door [belanghebbenden] daartegen gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, gegrond verklaard, voor zover het betreft het uitstel van de toepassing van bestuursdwang tegen het prikkeldraad, het besluit van 16 januari 2007 in zoverre ingetrokken en alsnog besloten over te gaan tot de feitelijke toepassing van bestuursdwang tegen het prikkeldraad, waarbij het college [appellant] de gelegenheid heeft gegeven binnen een termijn van twee weken het prikkeldraad te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij uitspraak van 28 april 2008, verzonden op 29 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college, [appellant] en [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Willemsen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het betoog van [appellant] - kort weergegeven - dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de door hem gemaakte constructies van prikkeldraad op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening zijn toegestaan en dat hij het prikkeldraad heeft aangebracht met goedkeuring van de politie, faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2006 in zaak nr.
200509934/1inzake het hoger beroep van [appellant] tegen de ongrondverklaring van het door hem ingestelde beroep bij de rechtbank tegen de bestuursdwangaanschrijving van het college van 22 maart 2005, onherroepelijk is. Dit betekent dat het besluit van 22 maart 2005 in rechte onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid hiervan als vaststaand moet worden aangenomen.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college had dienen af te zien van het effectueren van de bestuursdwangaanschrijving van 22 maart 2005. Hij voert daartoe - kort weergegeven - aan dat handhavend optreden onevenredig is in verband met zijn persoonlijke omstandigheden.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden van zodanige aard op grond waarvan het college in weerwil van voormelde uitspraak van de Afdeling van handhavend optreden had moeten afzien. De door [appellant] gestelde persoonlijke omstandigheden, zoals leeftijd en gezondheid van hem dan wel zijn vrouw, zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de effectuering van de bestuursdwangaanschrijving van 22 maart 2005 dient te worden uitgesteld. Niet gebleken is dat medische redenen in de weg staan aan het verwijderen dan wel het laten verwijderen van het aanwezige prikkeldraad op het perceel. De nadere termijn die [appellant] is gegund om aan de bestuursdwangaanschrijving van 22 maart 2005 te voldoen, acht de voorzitter niet onredelijk. Daarbij wordt overwogen dat sinds het uitgaan van de bestuursdwangaanschrijving inmiddels drie jaar is verstreken en dat verhuizing naar elders gezien het verhandelde ter zitting op korte termijn niet in de rede ligt. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008