ECLI:NL:RVS:2008:BE9701

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • I.M. van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor ontgravingen ten behoeve van hoofdwatergang in Uithoorn

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan Waternet voor het gedeeltelijk ontgraven van percelen in de gemeente Uithoorn, ten behoeve van de aanleg van een hoofdwatergang. Het besluit tot vergunningverlening dateert van 15 oktober 2007 en is door [appellant] aangevochten. De appellant stelt dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat de ontgraving de stabiliteit van een nabijgelegen dijk zou kunnen verzwakken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 september 2008 behandeld, waarbij de appellant en zijn gemachtigde, evenals vertegenwoordigers van het college en Waternet, aanwezig waren.

De Afdeling heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de risico's van de ontgraving aanvaardbaar zijn. Echter, de Afdeling heeft ook vastgesteld dat het college niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de stabiliteit van de dijk bij de voorgenomen verbreding van de watergang. De berekeningen van GeoDelft, die zijn gepresenteerd in een memo van 21 november 2005, geven aan dat de stabiliteit van de dijk niet wordt beïnvloed door een verbreding tot vijf à tien meter, maar de vergunning betreft een verbreding tot ongeveer twaalf meter. Dit aspect is onvoldoende onderbouwd in het besluit.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard. Het besluit van het college is vernietigd en de provincie Noord-Holland is gelast het griffierecht aan de appellant te vergoeden. De overige bezwaren van de appellant behoefden geen bespreking, aangezien de motivering van het besluit al tekortschiet.

Uitspraak

200708567/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Uithoorn,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2007, kenmerk 2007-56992, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan Waternet een vergunning verleend voor het (gedeeltelijk) ontgraven van de percelen kadastraal bekend gemeente Uithoorn, sectie D, nummers 4902, 2459, 2458, 2457, 2456, 2455, 2454, 2453, 2452, 2451, 2450, 2449, 2448, 2445, 2446, 2447 en 5525, ten behoeve van de aanleg van een hoofdwatergang.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Waternet een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegestuurd.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegestuurd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman en F. Doets, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is Waternet daar als belanghebbende gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Een vergunning wordt op grond van artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet verleend na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
2.2. [appellant] stelt dat het college de vergunning ten onrechte heeft verleend. Hij stelt hiertoe onder meer dat door de ontgronding de dijk die langs de watergang ligt nog verder zal verzwakken. Hij betoogt dat de dijk al is verzwakt, met name doordat de naastliggende kwekerij te dicht bij de dijk een kas heeft gebouwd.
2.3. Het college is van mening dat niet is gebleken dat de dijk door de bouw van de kas is verzwakt. Voorts stelt het college dat de dijk door de voorgenomen ontgronding niet zal verzwakken.
2.4. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico op verzwakking van de dijk aanvaardbaar is. De Afdeling heeft daarom met betrekking tot de stabiliteit van de dijk in het voorzonderzoek om inlichtingen gevraagd. Uit de gegeven inlichtingen is gebleken dat onderzoek is gedaan naar de gevolgen van een verbreding van de watergang. Uit de berekeningen van GeoDelft zoals vermeld in een memo van 21 november 2005, blijkt dat de meest waarschijnlijke glijcirkel niet wordt beïnvloed door een verbreding van de watergang tot vijf à tien meter. Uit het bestreden besluit blijkt dat met de voorgenomen ontgronding de watergang tot ongeveer twaalf meter zal worden verbreed. De gestelde stabiliteit van de dijk bij een dusdanige verbreding is in het besluit niet nader onderbouwd. Voor zover genoemd onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, kan dit onderzoek de vergunningverlening voor het verbreden van de watergang tot twaalf meter niet dragen. Voor zover het college ter zitting nog heeft gesteld dat het besluit op dit punt mede is gebaseerd op de stukken die aan de aanvraag ten grondslag liggen, is niet duidelijk geworden in welk stuk de gevolgen van deze verbreding wel zijn onderzocht.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond.
Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.6. Het vorenstaande in aanmerking nemend, behoeven de overige bezwaren hierom geen bespreking.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 15 oktober 2007, kenmerk 2007-56992;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Heijden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008
425-545.