ECLI:NL:RVS:2008:BE9708

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708928/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woning op perceel Beukenlaan te Oosterbeek

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum op 19 augustus 2005 een verzoek om vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van een woning op het perceel Beukenlaan tussen 6 en 10 te Oosterbeek geweigerd. Het college verklaarde op 3 oktober 2006 het bezwaar van de appellant ongegrond. De rechtbank Arnhem heeft op 21 november 2007 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 3 september 2008 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht de bouwvergunning had geweigerd, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Oosterbeek 1983". De Raad benadrukte dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van vrijstellingen en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank had zich terecht beperkt tot de vraag of het college in redelijkheid de vrijstelling kon weigeren, en de door de appellant aangevoerde omstandigheden boden geen grond voor een ander oordeel.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de weigering van de vrijstelling voldoende had gemotiveerd. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200708928/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/5369 en 06/5656 van de rechtbank Arnhem van 21 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een woning op het perceel plaatselijk bekend Beukenlaan tussen 6 en 10 te Oosterbeek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2007, verzonden op 21 november 2007, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Blankert, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Oosterbeek 1983" de bestemming "Woondoeleinden, categorie B2".
Voor de bestemmingscategorie B2 geldt dat een enkele woning minimaal 7 meter breed en het desbetreffende perceel minimaal 18 meter breed moet zijn.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, nu het betreffende perceel 14,5 meter breed is. Het college heeft geweigerd vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.3. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot deze toetsing en voorbij is gegaan aan de omstandigheden van het geval. Als gevolg van die omstandigheden had het college haar besluit beter dienen te motiveren, hetgeen de rechtbank niet heeft onderkend, aldus [appellant].
2.5. Dit betoog faalt. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank zich terecht heeft beperkt tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen. In de door [appellant] aangevoerde omstandigheden kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid de vrijstelling niet heeft kunnen weigeren.
Het college heeft bij het besluit op bezwaar, ondanks de rapportage van Bureau van Droffelaar van 16 januari 2006, vast willen houden aan het stedenbouwkundige standpunt gericht op handhaving van de open bebouwingstructuur. De afwijzing door de gemeenteraad van Renkum (hierna: de raad) van het door het college, met het oog op een gelijksoortig bouwplan op hetzelfde perceel, ingediende raadsvoorstel tot herziening van het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan "Oosterbeek 1983", alsmede de meest recente stedenbouwkundige uitgangspunten en afwegingen van de gemeenteraad zoals neergelegd in het op 29 juni 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Oosterbeek-Zuid 2006" en het feit dat het bouwplan ook strijdig is met dit nieuwe bestemmingsplan, hebben in dat kader een belangrijke rol gespeeld.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2008 in zaak nr.
200707594/1) kan een college de bevoegdheid niet worden ontzegd om in verband met gewijzigd gemeentelijk planologisch beleid, zoals in dit geval het mede in een recent bestemmingsplan vastgelegde oordeel van de raad omtrent de gewenstheid van woningbouw op het perceel, terug te komen op een aanvankelijke bereidheid medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19 van de WRO.
2.5.1. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande op goede gronden geoordeeld dat het college de weigering van de vrijstelling voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten voor het bouwplan geen vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen en dat het college terecht de gevraagde bouwvergunning, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008
270-580.