200709074/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3407 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
Bij besluit van 19 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college) vrijstelling verleend aan [vergunninghouder] voor de aanleg van onder meer een verkeersvoorziening op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 19 november 2007, verzonden op 21 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kuijken, alsmede [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M.J.P.M. van de Westerlo zijn verschenen.
2.1. Het geschil spitst zich toe op de voor de verkeersvoorziening verleende vrijstelling. Deze verkeersvoorziening betreft een uitrit van het parkeerterrein op het perceel naar de Van Dongenstraat te Lierop, ten behoeve van een supermarkt (hierna: de uitrit). Door de aanleg van de uitrit komt een openbare parkeerplaats, schuin tegenover de woning van [appellant], te vervallen.
2.2. Op het perceel rusten ingevolge het bestemmingsplan "Kom Lierop" (hierna: bestemmingsplan) de bestemming "Woongebied" en de bestemming "Onbebouwd gebied". De uitrit is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft voor de aanleg van de uitrit vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.3. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.4.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college het belang van [appellant] bij het behoud van de parkeerplaats in redelijkheid minder zwaarwegend heeft kunnen achten dan het belang van een goede verkeersafwikkeling ten behoeve van de supermarkt.
Dat, naar [appellant] stelt, de supermarkt goed kan functioneren zonder de uitrit, leidt niet tot het oordeel dat het belang van een goede verkeersafwikkeling bij het realiseren van de uitrit niet zou bestaan en het college de vrijstelling om deze reden niet in redelijkheid had kunnen verlenen. Het is aannemelijk, gelet op de beperkte breedte van de Offermansstraat, dat een afzonderlijke uit- en inrit een betere verkeersafwikkeling oplevert dan een gecombineerde uit- en inrit waar aankomend en vertrekkend verkeer elkaar niet kan passeren.
Voor zover [appellant] betoogt dat het kopen van een garagebox op het terrein van de supermarkt geen optie is, wat daar ook van zij, kan dit evenmin leiden tot het oordeel dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid van het kopen van een garagebox betrokken bij zijn oordeel, maar heeft dit niet doorslaggevend geacht. Voorwaarde voor het verlenen van de vrijstelling is niet dat er een afzonderlijke parkeerplaats voor [appellant] beschikbaar komt. Het betreft immers een openbare parkeerplaats die komt te vervallen, ook al maakt met name [appellant] van deze parkeerplaats gebruik. Daarbij komt dat op redelijke afstand van de woning van [appellant] alternatieve parkeervoorzieningen zijn.
Wat betreft het door [appellant] aangevoerde alternatief voor regulering van het gebruik van het parkeerterrein, overweegt de Afdeling dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Bij de door [appellant] aangevoerde alternatieven, bestaande uit een verkeerslichtinstallatie, is daarvan niet gebleken aangezien in samenhang daarmee opstelvakken moeten worden gerealiseerd waarvoor de Offermanstraat niet breed genoeg is.
2.4.2. Hoewel het voorts aannemelijk is dat de verantwoordelijke wethouder opmerkingen heeft gemaakt op een informatiebijeenkomst inhoudende dat de door [appellant] aangedragen problematiek wordt onderkend en wordt meegenomen, valt hierin echter niet te lezen dat aan [appellant] is toegezegd dat de parkeerplaats, waar hij gebruik van maakte, zou worden behouden, dan wel aan hem een concreet alternatief zou worden aangeboden. In de opmerkingen van deze wethouder kan dan ook evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat de vrijstelling voor vernietiging in aanmerking komt. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat ter zitting namens het college is aangegeven dat het bezig is met de uitwerking van plannen om een aantal parkeervoorzieningen te realiseren in de groenvoorziening in de directe nabijheid van de verkeersontsluiting aan de Offermanstraat in de gemeente Lierop.
2.5. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande terecht en op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008