ECLI:NL:RVS:2008:BF0307

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704707/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.G.C. Wiebenga
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Enschede Noord door college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 september 2008 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Enschede Noord" door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het college had op 19 juni 2007 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Enschede was vastgesteld op 30 september 2006. Tegen dit besluit hebben vier appellanten beroep ingesteld, waarbij zij verschillende bezwaren naar voren hebben gebracht. De appellanten stelden onder andere dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, met name door de mogelijke vestiging van een brandweerkazerne en de gevolgen daarvan voor de omgeving, zoals geluidsoverlast en de impact op de stempelstructuur van de wijk Deppenbroek.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellanten zorgvuldig gewogen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de situering van de bebouwingsvlakken en de planvoorschriften voldoende waarborgen bieden voor de ruimtelijke hoofdstructuur. De Afdeling concludeert dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen die zijn gediend met de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van de appellanten ongegrond zijn.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van appellanten sub 1, 2 en 4 geheel ongegrond en het beroep van appellanten sub 3 gedeeltelijk gegrond, waarbij de goedkeuring van bepaalde plankaartaanduidingen wordt vernietigd. De provincie Overijssel wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten sub 3.

Uitspraak

200704707/1.
Datum uitspraak: 10 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007, kenmerk 2007/0413941, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede bij besluit van 30 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Enschede Noord".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2007, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2007, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2007, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2007, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad van de gemeente Enschedé een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2008, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. B. van Benthem, advocaat te Almelo, [appellanten sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. Th.H.W. Jutta, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, en het college, vertegenwoordigd door M.A. van Maurik, ambtenaar van de provincie Overijssel, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door R.P.C. Lefeu, ambtenaar in dienst van de gemeente Enschede.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant sub 1] voert aan dat het bestemmingsplan, anders dan in de plantoelichting is vermeld en anders dan in de Welstandsnota van de gemeente Enschedé is beoogd, een aantasting van de zogeheten stempelstructuur van een deel van de wijk Deppenbroek mogelijk maakt.
2.2.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de situering van de bebouwingsvlakken op de plankaart, bezien in samenhang met de planvoorschriften, de gewenste hoofdstructuur voldoende waarborgen.
2.2.2. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat met de goedkeuring van het plan in zoverre is miskend dat de in een deel van de wijk Deppenbroek voorziene bebouwing in strijd is met het in de Welstandsnota Enschedé neergelegde beleid dat is gericht op behoud van het karakter van de stempelwijken, wordt overwogen dat die nota ziet op de beoordeling van aanvragen om bouwvergunning. Aan de nota komt in het kader van de toetsing van het goedkeuringsbesluit niet de betekenis toe die appellanten daaraan toegekend wensen te zien. Voorts bestaat geen aanleiding te oordelen dat de in plantoelichting verwoorde uitgangspunten met betrekking tot het behoud van stempelwijken, niet toereikend in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan de ruimtelijke hoofdstructuur van de stempelwijk voldoende vastlegt. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.3. [appellant sub 2] stelt dat het plan ten onrechte voorziet in de oprichting van een brandweerkazerne met oefenruimte. Daartoe voert hij aan dat de locatie, vanwege de geringe omvang en de ligging tussen woningen en maatschappelijke voorzieningen, niet geschikt is voor de vestiging van de brandweerkazerne. Tevens voert hij aan dat uitrukkende en terugkerende brandweerauto's ernstige geluidsoverlast zullen veroorzaken.
[appellanten sub 3] betogen dat het college heeft miskend dat reeds op voorhand vaststaat dat van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen voor de oprichting van een brandweerkazerne met oefenruimte geen gebruik gemaakt kan worden. Zij voeren daartoe aan dat een dergelijke voorziening vanwege de geluidsoverlast niet kan worden gelijkgesteld met een maatschappelijke voorziening in categorie 2, die ter plaatse rechtstreeks is toegelaten.
[appellant sub 4] betoogt dat het college heeft miskend dat de brandweerkazerne kan worden opgericht op een kortere afstand van woningen dan in de brochure Bedrijven en Milieuzonering wordt geadviseerd. Hij stelt dat de locatie vanwege geluidhinder en trillinghinder niet geschikt is voor de vestiging van een brandweerkazerne. [appellant sub 4] stelt tevens dat de effecten van de vestiging van de brandweerkazerne op de concentratie fijnstof uitgebreider onderzocht moeten worden. Tevens wijst [appellant sub 4] er op dat de oprichting van de brandweerkazerne strijdig is met het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (hierna: Bevi), omdat op korte afstand van de locatie een LPG-verkooppunt is gesitueerd, dat pas in 2010 zal zijn gesaneerd.
2.3.1. Het college heeft geen aanleiding gezien de vrijstellingsbevoegdheid voor de oprichting van een brandweerkazerne met oefenruimte in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.
2.3.2. Ingevolge het bestemmingsplan zijn op de gronden ten noorden van de Lijsterstraat maatschappelijke voorzieningen als bedoeld in categorie 1 of categorie 2 van bijlage A bij de planvoorschriften toegestaan. Voor zover hier van belang, kan op de desbetreffende gronden, na vrijstelling als bedoeld in artikel 9, achtste lid, onder a, van de planvoorschriften, een maatschappelijke voorziening in een hogere categorie worden opgericht, mits die voorziening naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld kan worden met een maatschappelijke voorziening als bedoeld in categorie 1 of 2 van het bestemmingsplan. Een brandweerkazerne is in het bestemmingsplan aangemerkt als een maatschappelijke voorziening in categorie 3.1.
2.3.2.1. Het bestemmingsplan maakt de brandweerkazerne eerst na toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 9, achtste lid, onder a, van de planvoorschriften, mogelijk. Bij de toepassing van deze bevoegdheid dienen alle bij het vrijstellingsbesluit betrokken belangen te worden afgewogen. Dit neemt niet weg dat het college er zich bij de goedkeuring van het bestemmingsplan van dient te vergewissen, dat op voorhand voldoende aannemelijk is dat toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid niet zal strijden met een goede ruimtelijke ordening of het recht.
2.3.2.2. Blijkens de plantoelichting en het verhandelde ter zitting is het college van burgemeester en wethouders van Enschedé voornemens met toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid een bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van een brandweerhulppost. Het betoog van Nijhuis en Saris, dat deze voorziening vanwege geluidsoverlast niet gelijk gesteld kan worden met een maatschappelijke voorziening als bedoeld in categorie 2 van het bestemmingsplan, zodat van de bevoegdheid geen gebruik gemaakt kan maken, kan eerst worden beoordeeld bij de concrete toepassing van de bevoegdheid, als de aard en de omvang van de op te richten voorziening duidelijk zijn.
2.3.2.3. De afstand tussen het bouwvlak en de woningen aan de Lijsterstraat, respectievelijk de woningen aan de P.A. van Deldenstraat, bedraagt volgens de plankaart ongeveer 34 meter, respectievelijk 21 meter. Blijkens de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" bedraagt de adviesafstand tussen een brandweerkazerne en nabijgelegen woningen vanwege het aspect geluidhinder 50 meter. Ter zitting is van de zijde van de gemeente Enschedé verklaard dat aan de afwijking van de adviesafstand ten grondslag ligt dat met de vrijstelling wordt beoogd de oprichting van een brandweerhulppost mogelijk te maken, waarvan de activiteiten, vergeleken met een hoofdkazerne, beperkt zullen zijn. Tevens is er bij de vaststelling van het plan van uitgegaan dat geluidsoverlast vanwege activiteiten en werkzaamheden binnen de hulppost door middel van een milieuvergunning beperkt zullen worden. Voor zover is betoogd dat de maximale geluidsbelasting vanwege uitrukkende brandweerauto's in de verleende milieuvergunning niet door middel van voorschriften is beperkt, merkt de Afdeling op dat de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" de mogelijkheid biedt in het algemeen belang deze maximale geluidsniveaus niet aan voorschriften te binden. Als voorbeeld wordt in deze Handreiking het uitrukken van brandweerauto's genoemd. Het belang dat is gediend met de vestiging van een hulppost en het belang dat is gediend met het behoud van het ongestoord woongenot zullen tegen elkaar afgewogen dienen te worden bij de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid. Daarbij dient ook het aspect geluidsoverlast aan de orde te komen. Hetgeen [appellant sub 2], [appellanten sub 3], en [appellant sub 4] terzake hebben betoogd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand vaststaat dat toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid tot onaanvaardbare geluidsoverlast leidt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat in de verleende milieuvergunning is bepaald dat de brandweervoertuigen, zolang zij zich binnen de inrichting bevinden, hun sirenes niet mogen inschakelen. Voorts is voorzien in een verkeersregelinstallatie, zodat de brandweerauto's de post zonder hinder van ander gemotoriseerd verkeer kunnen verlaten, hetgeen de noodzaak de sirene in te schakelen beperkt.
De enkele stelling van [appellant sub 4], dat de brandweerauto's trillinghinder zullen veroorzaken, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel, dat deze trillinghinder op voorhand onaanvaardbaar moet worden geacht.
2.3.2.4. In paragraaf 6.7 van de plantoelichting wordt uitvoerig ingegaan op het aspect luchtkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan. [appellant sub 4] heeft zijn stelling dat uitgebreider onderzoek dient plaats te vinden in verband met de te verwachten effecten van de brandweerkazerne op de concentratie fijnstof, niet van argumenten voorzien. Reeds hierom ziet de Afdeling geen aanleiding verder op het betoog in te gaan. Het betoog van [appellant sub 4] faalt in zoverre.
2.3.2.5. Het college heeft met het oog op de verplichte sanering uiterlijk in 2010 van het LPG-verkooppunt goedkeuring onthouden aan de aanduiding "3" op de plankaart, op grond waarvan het benzineservicestation met LPG-verkooppunt was toegelaten. Daargelaten dat ter zitting van de zijde van de gemeente is verklaard dat de brandweerhulppost niet eerder dan in 2011, derhalve na de sanering van het LPG-verkoopunt, in gebruik genomen zal worden, kan uit de plankaart worden afgeleid dat de brandweerkazerne niet binnen het invloedsgebied van het LPG-vulpunt kan worden opgericht. Daargelaten de vraag of een brandweerkazerne kan worden aangemerkt als (beperkt) kwetsbaar object als bedoeld in het Bevi, bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met de bepalingen van het Bevi is vastgesteld. Dit betoog van [appellant sub 4] faalt eveneens.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2], [appellanten sub 3], en [appellant sub 4] hebben aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 2], en [appellanten sub 3] zijn in zoverre ongegrond, het beroep van [appellant sub 4] is geheel ongegrond.
2.4. [appellant sub 2] voert aan dat het plan de aanleg van parkeerplaatsen ten noorden van de IJstraat mogelijk maakt. Dit gaat ten koste van een voetbaltrapveld, dat ingevolge het voorliggende plan niet meer voor recreatieve doeleinden gebruikt mag worden. Gelet op de wijkfunctie ervan, acht [appellant sub 2] het niet aanvaardbaar dat dit trapveld verdwijnt.
2.4.1. Ter zitting is van de zijde van de gemeente Enschedé toegelicht dat op het bedoelde trapveld parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, in het geval met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid op de gronden tussen de IJstraat en de Lijsterstraat een brandweerhulppost wordt opgericht. Ter compensatie zal ten zuiden van Lijsterstraat substantieel nieuw openbaar groen worden toegevoegd, zo is uit het verhandelde ter zitting gebleken. Bovendien is ter zitting verklaard dat van het resterende deel van het trapveld voldoende ruimte overblijft om als speelruimte te kunnen dienen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de aanleg van parkeerplaatsen.
De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] in zoverre heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ook in zoverre ongegrond.
2.5. [appellanten sub 3] voeren bezwaren aan tegen de bedrijfsbestemming van de gronden op de locatie Deurningerstraat 364/372. Zij betogen dat de voorheen geldende woonbestemming gehandhaafd moet blijven. Dat er geen financiële middelen zijn om de hier in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan gevestigde bedrijven te verplaatsen, achten zij onvoldoende reden om de bedrijven, gelet op de ligging van de gronden in een woonwijk, als zodanig te bestemmen. Voorts wijzen zij erop dat in het plan een specifieke bestemming is toegekend aan twee zogenoemde categorie-3.2 bedrijven. Dit achten zij niet aanvaardbaar, gelet op de afstand tot nabijgelegen woningen.
2.5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het als zodanig bestemmen van de bedrijven in overeenstemming is met het beleid van de raad van de gemeente Enschede, dat is verwoord in de "Wijkvisie Noord 2003-2015". Tevens acht het college de toegekende bestemming aanvaardbaar, omdat de gemeente Enschede niet over de financiële middelen beschikt om de bedrijven binnen de planperiode te verplaatsen. Om een aanvaardbare afstand tussen de bedrijven en nabijgelegen woningen te waarborgen heeft het college blijkens het dictum van het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan een deel van het plan met de basisbestemming "Bedrijven BE", met de aanduiding "2 "(ten zuiden van de Lijsterstraat), voor zover dit deel van het plan op de plankaart is gesitueerd binnen een afstand van 30 meter vanaf de gevel van nabij gelegen woningen. Ten aanzien van de beide categorie 3.2-bedrijven heeft het college zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een bestaande situatie die als zodanig bestemd dient te worden.
2.5.2. Blijkens het deskundigenbericht zijn op het bedrijventerrein een galvanisch bedrijf, een benzinestation met LPG-vulpunt, een groothandel in confectiemateriaal, een autohandel, en een touringcarbedrijf gevestigd.
Het bedrijventerrein wordt omringd door woningen aan de Lijsterstraat, de Dr A.H.J. Coppestraat en de Deurningerstraat.
Voor zover Nijhuis en Saris hebben betoogd dat de voorheen geldende woonbestemming gehandhaafd dient te blijven, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Door de onthouding van goedkeuring van het college zijn op de desbetreffende gronden categorie 2-bedrijven uitsluitend toegelaten op een afstand van minimaal dertig meter van de gevel van omringende woningen. Dit is in overeenstemming met de afstand die in de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" wordt aanbevolen. In het betoog van Nijhuis en Saris kan geen grond gevonden worden voor het oordeel dat het college het bestemmingsplan, voor zover dat op de desbetreffende gronden overigens nog categorie 2-bedrijven toelaat, niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.5.2.1. Het galvanisch bedrijf en het touringcarbedrijf hebben door middel van de aanduiding "5" respectievelijk "4" op de plankaart een specifieke bestemming gekregen. Uit bijlage B, lijst van specifieke bestemmingen, van de planvoorschriften blijkt dat dit zogenoemde categorie 3.2-bedrijven betreft als bedoeld in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering".
Voor dergelijke bedrijven wordt in nieuwe situaties een afstand tot woonbebouwing geadviseerd van 100 meter. De kortste afstand tussen het plandeel dat betrekking heeft op het galvanisch bedrijf en een woning bedraagt volgens de plankaart 11 meter; de kortste afstand tussen het plandeel dat betrekking heeft op het touringcarbedrijf en een woning bedraagt, gemeten vanaf de plankaart, ongeveer 50 meter.
De Afdeling overweegt dat, hoewel de in de VNG-brochure genoemde afstanden een indicatief karakter hebben en betrekking hebben op milieuzonering in nieuwe situaties, zij een indicatie geven van de afstanden die ter voorkoming van hinder voor omwonenden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gewenst zijn. Hoewel het college in navolging van de gemeenteraad in redelijkheid rekening heeft kunnen houden met het feit dat sprake is van bestaande situaties, kan daaraan niet een doorslaggevend gewicht worden toegekend, zonder dat inzichtelijk is gemaakt welke de gevolgen zijn van de aanwezigheid van deze bedrijven voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Dat het touringcarbedrijf reeds jaren ter plaatse is gevestigd en er slechts twee touringcars worden gestald, leidt niet tot een ander oordeel, nu het plan er niet aan in de weg staat dat er meer touringcars worden gestald. Het betoog van [appellanten sub 3] slaagt in zoverre.
2.5.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van Nijhuis en Saris is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plankaartaanduidingen "4" en "5", die betrekking hebben op het plandeel aan de Deurningerstraat, ten zuiden van de Lijsterstraat.
2.6. Ten aanzien van [appellanten sub 3] dient het college op na te melden in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 3] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 19 juni 2007, kenmerk 2007/0413941, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de plankaartaanduidingen "4" en "5", die betrekking hebben op het plandeel aan de Deurningerstraat, ten zuiden van de Lijsterstraat;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 3] voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] geheel ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van totaal € 644,00 € (zegge: zeshonderdvierenveertig euro); welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel onder vermelding van het zaaknummer aan [appellanten sub 3] te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Overijssel aan [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Geel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2008
381.