ECLI:NL:RVS:2008:BF0954

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708978/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • P.A. Offers
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen en vrijstelling in het project Oostrum-Oost

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 november 2007, waarin het beroep tegen de bouwvergunningen van het college van burgemeester en wethouders van Venray ongegrond werd verklaard. De bouwvergunningen zijn verleend voor het bouwen van woningen met bergingen aan twee locaties in Venray. De rechtbank oordeelde dat het college de vrijstelling voor de bouwplannen op juiste wijze had verleend.

[Appellant], die een varkenshouderij exploiteert op een nabijgelegen perceel, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij van mening is dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 augustus 2008 behandeld. Tijdens de zitting is [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.P.A. Bodden, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaar J. Zanders.

De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de uitzonderingssituatie voor het verlenen van vrijstelling van toepassing was. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het besluit van het college van 2 november 2005, waarin vrijstelling is verleend voor de bouwplannen, vernietigd. De gemeente Venray wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 17 september 2008. De proceskosten worden vastgesteld op € 644,00, en het griffierecht van € 355,00 wordt eveneens vergoed aan [appellant].

Uitspraak

200708978/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/1464 en 06/1465 van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 4 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghouder A] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met berging aan [locatie 1] te [plaats] en aan [vergunninghouder B] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met berging aan [locatie 2] te [plaats] (hierna: de bouwplannen).
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door
[appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door J. Zanders, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen maken onderdeel uit van het project
Oostrum-Oost. Dit project wordt in fasen uitgevoerd en voorziet in woningbouw in het uitleggebied ten oosten van Oostrum. Fase 1 van het project is in 2001 gerealiseerd en voorziet in 24 woningen. Fasen 2 en 3 voorzien in 47 projectmatig gebouwde woningen en zes kavels voor de vrije sector. De bouwplannen betreffen twee woningen met bergingen op twee van deze kavels en zijn reeds gerealiseerd.
[appellant] exploiteert een varkenshouderij op het nabij gelegen perceel aan de [locatie 3] te [plaats].
2.2. Bij besluit van 2 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de bouwplannen vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr.
200303721/1), heeft de wetgever met artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming beoogd ter voorkoming van onnodige procedures. Indien vrijstelling is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen, kan tegen de verlening van die vrijstelling eerst worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende bouwaanvraag.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, slaagt. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van heden in zaak nr.
200708974/1) kan niet met zekerheid gesteld worden dat het bedrijf van [appellant] geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft en evenmin dat niet de mogelijkheid bestaat om binnen het bouwvlak nieuwe bebouwing voor hinderveroorzakende activiteiten op te richten. Dit betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zich in dit geval de uitzonderingssituatie als bedoeld in uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003 in zaak nr.
200206439/1voordoet waarin voor het hanteren van de stankcirkel mocht worden uitgaan van de gevel van de bestaande bebouwing op het perceel van [appellant].
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 november 2005 en de besluiten van 4 juli 2006 gegrond verklaren. Het besluit van 2 november 2005 komt, voor zover daarbij vrijstelling is verleend voor de bouwplannen, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De besluiten van 4 juli 2006 komen eveneens wegens strijd met dit artikel voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de zaken nummers
200708974/1,
200708976/1, 200708978/1 en
200708979/1voor de toekenning van een vergoeding van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden aangemerkt als één zaak, nu er sprake is van één hoger beroepschrift en de zaken ter zitting gelijktijdig zijn behandeld. Voor de toekenning van een vergoeding van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep is dit anders, nu de beroepschriften in die zaken niet nagenoeg gelijktijdig zijn ingediend.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in zaak nrs. 06/1464 en 06/1465;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 2 november 2005, kenmerk ba050273, voor zover daarbij vrijstelling is verleend voor de bouwplannen, en de besluiten van 4 juli 2006, kenmerken ba060210 en ba060191;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Venray aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Venray aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
163-531.