ECLI:NL:RVS:2008:BF0964

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802016/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering intrekking lasten onder dwangsom varkenshouderij zonder vergunning

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 26 juli 2007 een verzoek van [appellante] om intrekking van opgelegde lasten onder dwangsom afgewezen. Dit besluit werd later op 12 februari 2008 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, waarbij het college het eerdere besluit handhaafde. [Appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld. De zaak is behandeld op 22 augustus 2008, waar [appellante] werd vertegenwoordigd door ing. J.A.W. van den Borne en mr. J. van Groningen, en het college door mr. S. de Groot en A.W. Adriaansen.

De lasten onder dwangsom waren opgelegd vanwege het zonder vergunning drijven van een varkenshouderij. [Appellante] betoogde dat er ten tijde van het besluit van het college uitzicht was op legalisatie van de overtreding, omdat er een aanvraag voor een vergunning was ingediend. Het college stelde echter dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond, aangezien er een aanhoudingsbesluit gold en de aanvraag moest worden aangehouden in afwachting van een gemeentelijke verordening.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had gehandhaafd, omdat er geen definitieve norm was vastgesteld voor de beoordeling van de geuremissie en de aanvraag moest worden aangehouden. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 17 september 2008.

Uitspraak

200802016/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) een verzoek van [appellante] om aan haar opgelegde lasten onder dwangsom in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college het tegen het besluit van 26 juli 2007 door [appellante] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en het besluit van 26 juli 2007 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door ing. J.A.W. van den Borne en mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot en A.W. Adriaansen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De lasten onder dwangsom, waarvan om intrekking is verzocht, zijn opgelegd vanwege het zonder vergunning op grond van de Wet milieubeheer drijven van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting).
2.2. [appellante] betoogt dat het college de weigering om de opgelegde lasten onder dwangsom in te trekken bij het bestreden besluit ten onrechte heeft gehandhaafd. Volgens [appellante] bestond ten tijde van het nemen van dat besluit concreet uitzicht op legalisatie van de overtreding waarvoor de lasten zijn opgelegd, nu voor de inrichting een ontvankelijke aanvraag om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer was ingediend. De [appellante] betwist de juistheid van het standpunt van het college dat het bestaan van concreet uitzicht op legalisatie niet verplicht tot het intrekken van een opgelegde last onder dwangsom. Volgens De [appellante] moet er van worden uitgegaan dat ook andere dan de in artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde omstandigheden kunnen nopen tot het intrekken van een last onder dwangsom.
2.3. In het midden kan blijven in hoeverre het bestaan van concreet uitzicht op legalisatie kan nopen tot het intrekken van een opgelegde last onder dwangsom. Anders dan [appellante] meent, bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit namelijk geen concreet uitzicht op legalisatie. Vaststaat dat op dat moment een aanhoudingsbesluit als bedoeld in artikel 7 van de Wet geurhinder en veehouderij gold, op grond waarvan de door [appellante] ter legalisering ingediende aanvraag moest worden aangehouden in afwachting van de vaststelling door de gemeenteraad van Steenbergen van een verordening als bedoeld in artikel 6 van die wet. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was nog enkel een ontwerp van deze verordening vastgesteld. Gelet op de plicht voor het college om de aanvraag aan te houden en het ontbreken van een definitief vastgestelde norm voor de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geuremissie, kan niet worden geoordeeld dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet uitzicht op legalisatie bestond. Overigens heeft het college zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, uitgaande van de aanvraag zoals die ten tijde van het nemen van dat besluit voorlag, niet wordt voldaan aan de in het ontwerp van de gemeentelijke verordening opgenomen geurnorm. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. Deze grond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
462.