ECLI:NL:RVS:2008:BF2126

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708410/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.W. Mouton
  • K.J.M. Mortelmans
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 18 oktober 2007 haar beroep tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch ongegrond verklaarde. De Raad had op 22 mei 2006 de aanvraag van [appellante] om een toevoeging buiten behandeling gesteld, omdat zij niet de vereiste uitkeringsspecificatie had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de Raad in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen, aangezien het noodzakelijk is om inzicht te hebben in het inkomen van de rechtzoekende om de aanvraag te kunnen beoordelen.

[appellante] stelde dat zij niet in staat was om de gevraagde specificatie te overleggen, omdat zij deze niet had ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank. De Raad had echter aangegeven dat de specificatie vóór een bepaalde datum moest worden overgelegd, en [appellante] had dit niet tijdig gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200708410/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4873 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag van [appellante] om een toevoeging buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2008. Hoewel behoorlijk uitgenodigd, zijn partijen toen niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), voor zover thans van belang, wordt bij de aanvraag om een toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende kosteloos af te geven verklaring overgelegd.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verklaring en de daarbij over te leggen bewijsstukken.
Deze nadere regels zijn vastgelegd in de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden (hierna: de regeling).
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de regeling legt de rechtzoekende bij de aanvraag de meest recente, originele bewijsstukken over ten aanzien van de op het formulier verstrekte gegevens. Als bewijsstuk wordt onder meer aangemerkt een bewijs van betaling van een uitkering krachtens een sociale verzekerings- of voorzieningsregeling dan wel krachtens een pensioenregeling.
2.2. [appellante] heeft bij brief van 21 februari 2006 een toevoeging aangevraagd ter zake een pensioenverevening in een boedelscheiding. Hierop heeft de raad, voor zover thans van belang, verzocht om een kopie van de uitkeringsspecificatie over de maand direct voorafgaande aan de aanvraag over te leggen. Bij brief van 21 april 2006 heeft de raad aan [appellante] te kennen gegeven dat de uitkeringsspecificatie vóór 19 mei 2006 diende te zijn overgelegd. Op 19 mei 2006 heeft [appellante] haar jaaropgave van de Sociale verzekeringsbank over het jaar 2005 per fax aan de raad toegezonden.
Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 mei 2006 heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellante], ondanks dat zij hiertoe in de gelegenheid is gesteld, geen specificatie van haar uitkering heeft overgelegd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad haar aanvraag om een toevoeging niet in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen, nu het voor haar niet mogelijk was een uitkeringsspecificatie van de Sociale verzekeringsbank over te leggen, omdat zij deze voor de maanden januari en februari 2006 niet heeft ontvangen. Zij stelt voorts dat zij alle van belang zijnde informatie voor de beoordeling van haar financiële situatie aan de raad heeft overgelegd.
2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het standpunt van de raad dat het voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen van de rechtzoekende noodzakelijk is inzicht te hebben in het brutobedrag van de uitkering, alsmede de periode waarin de uitkering is dan wel zal worden verstrekt, niet onredelijk is. Nog daargelaten dat de jaaropgave niet vóór 19 mei 2006 doch eerst op 19 mei 2006 is overgelegd, kan, anders dan [appellante] stelt, voormelde informatie niet uit dit stuk worden afgeleid. Nu de raad heeft verzocht een kopie van de uitkeringsspecificatie over te leggen en [appellante] dit niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad de aanvraag niet in redelijkheid ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling heeft kunnen laten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008
176-538.