ECLI:NL:RVS:2008:BF3858

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805989/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ondergrondse containers voor huishoudelijk afval in Rotterdam

Op 23 september 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een besluit van mei 2008 waarbij het college drie locaties heeft aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor de inzameling van huishoudelijk afval. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 september 2008 zijn zowel de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat, als het college, vertegenwoordigd door een ambtenaar, verschenen.

De voorzitter heeft overwogen dat de afstand van de aangewezen locaties tot de percelen waar de afvalstoffen ontstaan, niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de Regeling inzamelen huishoudelijke afvalstoffen. De voorzitter concludeert dat het college onbevoegd heeft gehandeld door de locaties aan te wijzen, aangezien deze niet voldoen aan de wettelijke eisen. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzitter besloten om het besluit van het college te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen.

Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster, die op € 644,00 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 145,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door de voorzitter en de ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200805989/1.
Datum uitspraak: 23 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college), voor zover hier van belang, drie locaties op de [locaties] aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. drs. S.J. Brunia, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel.
Ingevolge artikel 10.26, vierde lid, van de Wet milieubeheer stelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels inhoudende de voorwaarden waaronder ingevolge het eerste lid kan worden bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld. Hiertoe behoren in ieder geval regels omtrent de loopafstand van het perceel naar het inzamelpunt en de beschikbaarheid van het inzamelpunt.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel (hierna: de Regeling) is sprake van een laagdrempelige inzameling indien de afstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening of de clusterplaats niet meer bedraagt dan 75 meter. De gemeenteraad kan in bijzondere gevallen bij de verordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bepalen dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter.
Ingevolge artikel 4.2.11, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: de APV), zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan, voor zover hier van belang, het college plaatsen aanwijzen voor inzamelvoorzieningen ten behoeve van groepen percelen.
Ingevolge het zesde lid kan de raad bij uitzondering in een bij deze verordening behorende bijlage, plaatsen aanwijzen voor een inzamelvoorziening die is gelegen tussen de 75 meter en 125 meter van de percelen waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan als dit noodzakelijk is wegens locatiespecifieke omstandigheden.
2.2. [verzoekster] betoogt dat, nu de afstand van 75 meter, als genoemd in artikel 3 van de Regeling, niet in acht is genomen, de raad van de gemeente Rotterdam (hierna: de raad) bevoegd is tot aanwijzing van [locaties]. Het college was volgens haar in zoverre niet bevoegd het bestreden besluit te nemen.
2.2.1. Niet in geschil is dat de [locaties] niet voldoen aan de in artikel 3 van de Regeling opgenomen voorwaarde dat de afstand tussen de plaats waar de afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening niet meer bedraagt dan 75 meter en dat deze locaties niet door de raad zijn aangewezen. Het besluit van het college tot aanwijzing van de [locaties] is derhalve onbevoegd genomen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter bij afweging van alle betrokken belangen aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van mei 2008, zonder kenmerk, voor zover het betreft de aanwijzing van drie locaties op de [locatie] met locatienummer […] (met aanduiding […]);
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2008
159-542.