ECLI:NL:RVS:2008:BF3860

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804837/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake lozing van afvalwater op oppervlaktewater door staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat

Op 6 maart 2008 verleende de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een vergunning voor het lozen van afvalwater op een specifieke locatie. Dit besluit werd op 15 mei 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.E. de Leeuw-Blokland, beroep ingesteld bij de Raad van State op 24 juni 2008. Tevens verzocht de verzoekster om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 9 september 2008 behandeld. De voorzitter oordeelde dat de grond van de verzoekster, dat de inrichting niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, niet relevant is voor de Wvo en dus niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek. Verder bleek dat er geen depot voor ontwatering en rijping van baggerspecie aanwezig was, waardoor de verzoekster geen spoedeisend belang had voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoekster vreesde voor verontreiniging van het oppervlaktewater door lozing van hemelwater dat in contact was geweest met opgeslagen goederen. De staatssecretaris stelde echter dat voor deze lozing geen vergunning meer vereist was door de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008. De voorzitter concludeerde dat de lozing van hemelwater niet vergunningplichtig was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 september 2008.

Uitspraak

200804837/2.
Datum uitspraak: 23 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) verleend voor het lozen van afvalwater op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 mei 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. H.E. de Leeuw-Blokland, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.S. de Waal, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [verzoekster], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De grond van [verzoekster] dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, heeft geen betrekking op de belangen die de Wvo beoogt te beschermen en kan reeds hierom niet leiden tot toewijzing van het verzoek.
2.3. Ter zitting is gebleken dat binnen de inrichting geen depot voor de ontwatering en rijping van baggerspecie aanwezig is en eerst een plan van aanpak inzake de opbouw van en de opslagwijze in het baggerdepot aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland ter goedkeuring moet worden voorgelegd voordat een dergelijk depot in gebruik kan worden genomen. Gelet hierop heeft [verzoekster] met het verzoek, voor zover het de lozing vanuit het baggerdepot betreft, geen spoedeisend belang, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. [verzoekster] vreest voor onaanvaardbare verontreiniging van het oppervlaktewater als gevolg van de lozing van hemelwater dat in contact is geweest met de binnen de inrichting opgeslagen goederen. De aan de vergunning verbonden voorschriften zijn volgens hem ontoereikend om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen.
2.4.1. De staatssecretaris betoogt dat in verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2008 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), voor de door [verzoekster] bedoelde lozing geen vergunning meer is vereist.
2.4.2. De definitieve beantwoording van de vraag of de bij het bestreden besluit verleende vergunning in zoverre is vervallen, vergt nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Vooralsnog ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de lozing van hemelwater nog steeds vergunningplichtig is en overweegt daartoe als volgt.
2.4.3. Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, gelden de bij artikel 1 van de Wvo gestelde verboden niet voor het lozen vanuit een inrichting type C voor zover het lozen betrekking heeft op activiteiten genoemd in paragraaf 4.1.5, indien het brengen van afvalwater of andere afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater, met behulp van een werk dat niet op een ander werk is aangesloten of op een andere wijze dan met behulp van een werk betreft.
2.4.4. De inrichting is een type C-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit omdat hierbinnen meer dan 35 m3 van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen worden opgeslagen. Aangezien bouw- en sloopafval alsmede het zogenoemde calamiteitenafval op een zodanige wijze binnen de inrichting worden opgeslagen dat het niet in contact kan treden met hemelwater, is aannemelijk dat de lozing uitsluitend betrekking heeft op hemelwater dat in contact is geweest met de in paragraaf 4.1.5 van het Activiteitenbesluit bedoelde bulkgoederen. Gelet hierop is de voorzitter op voorhand van oordeel dat voor deze lozing geen vergunning meer is vereist.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2008
159-542.