ECLI:NL:RVS:2008:BF7213

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805635/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bodemverontreiniging Olieslagerslaan te Haarlem

Op 3 oktober 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had op 27 juni 2008 besloten dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging op de locatie Olieslagerslaan 32-44 te Haarlem en had ingestemd met een saneringsplan. Dit besluit werd op 4 juli 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben de verzoekers op 13 augustus 2008 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 september 2008 zijn de verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Renfurm en ing. G.M. Woortman-Daams, verschenen. Ook DMV Vastgoed Ontwikkeling B.V. was als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman.

De verzoekers vreesden dat de saneringswerkzaamheden zouden leiden tot verzakkingen van de bodem, schade aan hun woningen en monumentale bomen, en een verslechtering van de verkeersveiligheid. Het college stelde echter dat het saneringsplan geen of slechts een zeer geringe onttrekking van grondwater vereiste en dat de aanbevelingen van de Bomenstichting zouden worden gevolgd om schade aan de bomen te voorkomen. De voorzitter oordeelde dat de beroepsgronden van de verzoekers niet relevant waren voor de besluitvorming in het kader van de Wet bodembescherming.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2008.

Uitspraak

200805635/2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) bepaalt dat het geval van bodemverontreiniging op de locatie Olieslagerslaan 32-44 te Haarlem ernstig en niet spoedeisend is. Tevens heeft het college bij dit besluit ingestemd met een saneringsplan voor dit geval van bodemverontreiniging. Het besluit is op 4 juli 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DMV Vastgoed Ontwikkeling B.V. heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar van [verzoekers] [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Renfurm en ing. G.M. Woortman-Daams, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DMV Vastgoed Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en vergezeld door haar [directeur], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] vrezen dat het onttrekken van ernstig vervuild grondwater verzakkingen van de bodem, schade aan hun woningen en schade aan monumentale bomen zal veroorzaken. Tevens vrezen zij dat door de saneringswerkzaamheden de verkeersveiligheid zal verslechteren.
2.2.1. Het college voert aan dat, in tegenstelling tot wat [verzoekers] menen, uit het saneringsplan volgt dat geen of slechts een zeer geringe onttrekking van grondwater hoeft plaats te vinden. Bij de sanering zullen de aanbevelingen van de Bomenstichting worden gevolgd, zodat voor schade aan de bomen niet gevreesd hoeft te worden.
2.2.2. Het ingediende saneringsplan dient te worden getoetst aan de bepalingen van de Wet bodembescherming. Die toetsing beperkt zich daarmee tot de aspecten die de bodemkwaliteit betreffen. De door [verzoekers] naar voren gebrachte beroepsgronden, zien niet op de bescherming van de bodem of betreffen de uitkomst van de besluitvorming in het kader van andere wettelijke regelingen en spelen derhalve in het kader van de onderhavige besluitvorming geen rol.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008
315.