ECLI:NL:RVS:2008:BF7224

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800068/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R. van der Spoel
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening bouwvergunning en vrijstelling voor woningen in Maasland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007, waarin het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland werd veroordeeld om een eerder besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor zes woningen op het perceel Kortebuurt/Foppenpolder te Maasland te vernietigen. Het college had op 24 juni 2002 vrijstelling en een bouwvergunning verleend, maar dit besluit werd door de rechtbank ongeldig verklaard omdat er geen voorbereidingsbesluit gold op het moment van de beslissing van 2 november 2005. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen, wat leidde tot het hoger beroep van de appellanten.

De Raad van State heeft de zaak op 8 oktober 2008 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 2 november 2005 had vernietigd. De Raad oordeelde dat er op het moment van de beslissing wel degelijk een voorbereidingsbesluit gold, waardoor het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens heeft de Raad het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de proceskosten van de appellanten door de gemeente Midden-Delfland vergoed moeten worden.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend. De Raad heeft ook aandacht besteed aan de privaatrechtelijke belemmeringen die aan de verlening van de vrijstelling in de weg kunnen staan, maar oordeelde dat deze in dit geval niet evident genoeg waren om de vrijstelling te weigeren. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige aanvragen voor bouwvergunningen en de rol van de bestuursrechter in dergelijke geschillen.

Uitspraak

200800068/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/9102 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasland, rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor zes woningen op het perceel plaatselijk bekend Kortebuurt/Foppenpolder te Maasland, kadastraal bekend gemeente Maasland, sectie C, nummers 1561, 1748 en 1749 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) het door [naam een der appellanten] daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 26 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2005 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij] en [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Naaldwijk, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft het besluit van 2 november 2005 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank was het college niet bevoegd om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde tot 3 april 2000, vrijstelling te verlenen omdat ten tijde van het besluit van 2 november 2005 geen voorbereidingsbesluit gold, evenmin een ontwerp voor een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp Zuid" ter inzage was gelegd en derhalve niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, eerste lid, werd voldaan. De rechtbank heeft verder met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit van 2 november 2005 in stand gelaten.
Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen.
2.1.1. De raad van de gemeente Midden-Delfland heeft op 25 oktober 2005 een voorbereidingsbesluit genomen. Het voorbereidingsbesluit is op 4 november 2005 ter inzage gelegd, zodat dat besluit op die datum in werking is getreden. Het besluit tot verlening van vrijstelling is op 2 november 2005 genomen, maar eerst op 8 november 2005 door toezending bekendgemaakt en in werking getreden. Derhalve gold het voorbereidingsbesluit op het moment dat het besluit tot verlening van vrijstelling in werking trad, zodat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO werd voldaan. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte het besluit van 2 november 2005 vernietigd wegens het ontbreken van de bevoegdheid om toepassing te geven aan de vrijstellingsprocedure en komt de uitspraak reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State moet de zaak in beginsel worden teruggewezen naar de rechtbank. Nu de zaak in verband met het hierna volgende geen nadere behandeling van de rechtbank behoeft zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State zelf afdoen.
2.3. [appellanten] betogen dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij onder meer aan dat zij mede-eigenaar zijn van een deel van de grond waarop één van de in het bouwplan voorziene woningen is gebouwd.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200701608/1, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezen rechter is om die vraag te beantwoorden.
Uit de stukken blijkt - hetgeen ook niet is bestreden - dat één van de woningen gedeeltelijk is gesitueerd op grond die in mede-eigendom toebehoort aan [appellanten]. De rechtbank 's-Gravenhage heeft dit bij vonnis van 29 juni 2005, nr. 225899 / HA ZA 04-2540, ook vastgesteld. Voorts hebben [appellanten] te kennen gegeven bezwaren te hebben tegen de verlening van vrijstelling en bouwvergunning. Gelet hierop is sprake van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter die aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat.
2.4. Het beroep is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellanten] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 2 november 2005 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007 in zaak nr. 05/9102;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 2 november 2005, kenmerk 2005006374;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland in de door [appellanten] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 651,28 (zegge: zeshonderdeenenvijftig euro en achtentwintig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Midden-Delfland aan [appellanten] te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat de gemeente Midden-Delfland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
190-552.