ECLI:NL:RVS:2008:BF8967

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800970/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wijziging agrarische bestemming door college van burgemeester en wethouders van Westland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 7 januari 2008 hun beroepen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Westland ongegrond verklaarde. De besluiten betroffen de afwijzing van verzoeken tot wijziging van de agrarische bestemming van woningen op percelen in Westland naar woondoeleinden. Het college had op 28 november 2005 en 11 april 2006 afwijzend beslist op de verzoeken van respectievelijk [appellant B] en [appellant A]. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat aan de voorwaarden voor wijziging van de bestemming niet was voldaan, met name voorwaarde 3 van het Raamplan, die stelt dat de ligging van de af te splitsen agrarische woning niet in de weg mag staan aan toekomstige reconstructie of andere ruimtelijke opgaven.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 18 september 2008, waar beide appellanten en hun advocaat aanwezig waren, werd het standpunt van het college verdedigd door ambtenaren van de gemeente. De appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat aan voorwaarde 3 niet was voldaan, en dat de feitelijke situatie anders was dan door de rechtbank werd aangenomen. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college voldoende had gemotiveerd dat verdere reconstructie van het gebied nodig zou zijn, en dat de woningen van de appellanten een belemmering konden vormen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.

Uitspraak

200800970/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. AWB 07/2174 en AWB 07/2061 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van [appellant B] tot wijziging van de agrarische bestemming van de woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] in de bestemming woondoeleinden.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het college het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant A] tot wijziging van de agrarische bestemming van de woning op het perceel [locatie 2] te [plaats] in de bestemming woondoeleinden.
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2008, verzonden op 10 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2008, waar [appellant A] en [appellant B], in persoon en vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Jansen en C. Menheer, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Naaldwijk" rust op de percelen de bestemming "Agrarisch gebied, glastuinbouw".
Ingevolge artikel 7.6 van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders ondermeer bevoegd het plan te wijzigen voor de functieverandering ten behoeve van woondoeleinden en daartoe de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van het wonen te wijzigen, met inachtneming van het volgende:
1. vast dient te staan dat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is of wordt beëindigd en, mede gelet op de bedrijfseconomische, ruimtelijke, dan wel milieuhygiënische omstandigheden, niet meer kan worden uitgeoefend, dan wel dat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is of wordt beëindigd in het kader van de reconstructieplannen oude glastuinbouwgebieden en schaalvergroting;
2. het aanwezige aantal woningen binnen het plangebied als totaal mag niet worden vergroot;
3. voor het overige is het bepaalde in de bestemming Woondoeleinden (W) van overeenkomstige toepassing.
2.2. Niet in geschil is dat aan de in artikel 7.6 genoemde voorwaarden wordt voldaan.
2.3. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voert het college een beleid dat is neergelegd in het Raamplan, dat op 1 maart 2005 is vastgesteld door het college en waarmee op 30 maart 2005 de gemeenteraad heeft ingestemd. In paragraaf 5.3 van het Raamplan zijn de voorwaarden opgenomen waaronder het college wil meewerken aan de wijziging van de bestemming van een perceel waarop een af te splitsen agrarische bedrijfswoning is gelegen. De derde voorwaarde luidt dat de ligging van de af te splitsen agrarische woning niet in de weg staat aan toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (wegen, waterberging) (hierna aangeduid als voorwaarde 3).
2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan voorwaarde 3 niet is voldaan. Zij voeren daartoe aan dat deze voorwaarde niet van toepassing is, nu hun bedrijfswoningen reeds afgesplitst zijn, terwijl in de voorwaarde 3 wordt gerept van "af te splitsen bedrijfswoning". Verder leggen zij aan hun betoog ten grondslag dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht dat aannemelijk is dat reconstructie van het gebied zal plaatsvinden. Bepalend is de feitelijke situatie, namelijk dat vergaande reconstructie reeds heeft plaatsgevonden en dat bestaande bedrijven in het gebied hebben toegezegd dat zij niet zullen uitbreiden, aldus [appellant A] en [appellant B].
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in voldoende mate heeft gemotiveerd dat het aannemelijk is dat de ontwikkelingen in de glastuinbouw verdere reconstructie van het gebied nodig zullen maken, waarbij de woningen van [appellant A] en [appellant B] een belemmering kunnen vormen. Ter zitting is gebleken dat dit niet slechts een theoretische mogelijkheid betreft, maar dat het actuele ontwikkelingen betreft met voldoende realiteitswaarde. De omstandigheid dat de woningen van [appellant A] en [appellant B] bij de verkoop van hun kassenareaal reeds privaatrechtelijk zijn afgesplitst, doet hier niet aan af. Van belang is dat de woningen zijn bestemd tot agrarische bedrijfswoning.
2.5. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de woningen aan de Berckenrode 1 en 3 behoren bij een nagelegen woonwijk en daarom niet aan hun woningen gelijk zouden zijn. Voorts hebben bijna alle in het gebied gelegen woningen de bestemming "woondoeleinden" gekregen en is daarbij voorwaarde 3 niet van belang geacht, aldus [appellant A] en [appellant B].
2.6. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van gelijke gevallen, nu de woningen gelet op de situering niet vergelijkbaar zijn met de woningen van [appellant A] en [appellant B] en in de overige gevallen een woonbestemming is toegekend toen het oude beleid nog van toepassing was.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
17-564.