ECLI:NL:RVS:2008:BF8980

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800575/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor uitbreiding woning in Den Helder

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder op 31 januari 2006 geweigerd om aan de appellant een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een bestaande woning op een perceel in Den Helder. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 8 augustus 2006 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar, die op 3 december 2007 de uitspraak van het college heeft bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 22 januari 2008 is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 september 2008, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat H. v.d. Laan en het college werd vertegenwoordigd door M.A.M. Rodenburg. De Raad heeft overwogen dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd, omdat het bouwplan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college op het negatieve welstandsadvies mocht afgaan en dat een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon leiden tot de verlening van de bouwvergunning in strijd met de wet.

De appellant heeft in hoger beroep niet inhoudelijk bestreden dat het bouwplan niet voldeed aan de welstandscriteria. De Raad van State heeft geconcludeerd dat er geen redenen waren om van het negatieve welstandsadvies af te wijken en dat de weigering van de bouwvergunning dus terecht was. Ook het beroep van de appellant op toezeggingen die in rechte te honoreren verwachtingen zouden hebben gewekt, werd niet gehonoreerd, omdat dit pas in hoger beroep was aangevoerd en niet eerder voor de rechtbank. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200800575/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2602 van de rechtbank Alkmaar van 3 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een bestaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2007, verzonden op 14 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door H. v.d. Laan, en het college, vertegenwoordigd door M.A.M. Rodenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft - onder meer - geweigerd bouwvergunning te verlenen omdat naar zijn oordeel het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het college niet op het negatieve welstandsadvies heeft mogen afgaan, zodat het college, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, de bouwvergunning kon weigeren. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel overwogen dat, wat daar in dit geval ook van zij, een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan leiden tot verlening van bouwvergunning in strijd met de wet.
2.3. [appellant] heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank wat betreft de strijd met redelijke eisen van welstand niet inhoudelijk bestreden. Niet is gebleken dat het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan onjuist zouden zijn. Gelet op het feit dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de bouwvergunning niet, ondanks de strijd met redelijke eisen van welstand, verleend dient te worden en het college dus niet tot de conclusie is gekomen dat er redenen waren om van het negatieve welstandsadvies af te wijken, moest het college, gezien het dwingend bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, weigeren voor het bouwplan bouwvergunning te verlenen. De stelling van [appellant] dat geen rekening is gehouden met de moeilijke omstandigheden waaronder de bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, waaronder begrepen een geschil over eigendomsrecht met de bewoner van het naastgelegen pand, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Ditzelfde geldt voor het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.4. Ten aanzien van het door [appellant] ingenomen standpunt dat sprake is geweest van toezeggingen waaraan in rechte te honoreren verwachtingen konden worden ontleend, geldt dat dit pas in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
163-552.