ECLI:NL:RVS:2008:BF9007

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800617/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen tuinberging in Noordoostpolder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2007. Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder had op 18 april 2006 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een tuinberging op zijn perceel afgewezen. Na een bezwaarprocedure verklaarde het college dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit van het college niet in stand kon blijven, omdat er geen concreet zicht op legalisatie was.

[Appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte niet inging op zijn argument dat het college met vooringenomenheid had gehandeld. De Raad van State oordeelde dat, hoewel de rechtbank dit punt niet had behandeld, dit niet leidde tot een vernietiging van de uitspraak. De Raad constateerde dat de tuinberging zonder de vereiste bouwvergunning aanwezig was en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van 19 december 2006 in stand liet. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 oktober 2008.

Uitspraak

200800617/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/129 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend optreden tegen de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige tuinberging, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op 21 december 2007, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2008, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer en mr. P.K. Mintjes, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. D.S. de Vries, advocaat te Zwolle.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de tuinberging ten tijde van het besluit van 19 december 2006 zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning aanwezig was, zodat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
2.2. De rechtbank heeft het besluit van 19 december 2006 vernietigd, omdat ten tijde van dat besluit, anders dan het college had gesteld, geen sprake was van concreet zicht op legalisatie. [appellant] wenst een verdergaande vernietiging van dit besluit. Zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog dat het college met vooringenomenheid en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
2.3. Hoewel [appellant] met juistheid aanvoert dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op dit betoog, heeft dit echter niet een vernietiging van de aangevallen uitspraak tot gevolg. Dat het college eerst na zes maanden het besluit op bezwaar heeft genomen, er niet zou zijn gereageerd op door [appellant] gestuurde brieven en tijdens de handhavingsprocedure alsnog vrijstelling en lichte bouwvergunning voor de oprichting van de tuinberging is verleend, leidt niet tot de conclusie dat het college met vooringenomenheid en in strijd met zorgvuldigheid heeft gehandeld.
2.4. De rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college bij besluit van 3 juli 2007 alsnog vrijstelling en lichte bouwvergunning voor de tuinberging heeft verleend en het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 december 2006 in stand te laten.
2.5.1. Vast staat dat in de tuinberging twee deuren zijn aangebracht, waarin de op 3 juli 2007 verleende bouwvergunning niet voorziet. Door de aanwezigheid van die twee deuren kan de tuinberging ook worden gebruikt voor het stallen van een auto. Dit betreft geen wijziging van ondergeschikte aard waarvoor niet opnieuw bouwvergunning moet worden verleend. Gelet hierop is de op 3 juli 2007 verleende bouwvergunning onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Gelet hierop heeft zij de rechtsgevolgen van het besluit van 19 december 2006 niet in stand kunnen laten.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van
19 december 2006 in stand zijn gelaten. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2007 in zaak nr. 07/129, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van
19 december 2006 in stand zijn gelaten;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,08 (zegge: veertig euro en acht cent); het dient door de gemeente Noordoostpolder onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Noordoostpolder aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
163-552.