ECLI:NL:RVS:2008:BG1130

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802288/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake milieuvergunning voor Germain's Technology Group Nederland B.V. te Aalten

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijk beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten, dat op 24 september 2007 een verklaring heeft afgegeven voor de verandering van de inrichting van Germain's Technology Group Nederland B.V. aan de Dinxperlosestraatweg 122 in Aalten. De verklaring was gebaseerd op artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, en betrof het coaten van graszaden in de avond- en nachtperiode. Appellant A en appellant C hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 19 februari 2008 ongegrond werd verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij appellant B zich ook aansloot.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 september 2008 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door H.G. Eskes, en Germain door mr. N.M. de Jong en ir. H.C.R. Kessen. De appellanten hebben aangevoerd dat de melding van de verandering door het college ten onrechte is geaccepteerd, omdat de geluidvoorschriften die aan de vergunning zijn verbonden niet zouden worden nageleefd. Ze hebben verwezen naar een akoestisch rapport dat volgens hen ondeugdelijk is, omdat het geen rekening houdt met impulsgeluid en laagfrequent geluid.

De Afdeling heeft overwogen dat appellant B geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk is. Voor appellant A en appellant C is vastgesteld dat het akoestisch rapport aantoont dat de geluidvoorschriften ook na de verandering kunnen worden nageleefd. De beroepsgronden van appellant A en appellant C zijn verworpen, en het beroep is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802288/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven voor de verandering van de inrichting, gedreven door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Germain's Technology Group Nederland B.V. (hierna: Germain), aan de Dinxperlosestraatweg 122 in Aalten.
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college het door [appellant A] en [appellant C] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2008.
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2008, waar [appellant A] en [appellant C], in persoon en bijgestaan door A. Stoltenborg, en het college, vertegenwoordigd door H.G. Eskes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Germain, vertegenwoordigd door mr. N.M. de Jong, advocaat te Amsterdam, en ir. H.C.R. Kessen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2.1.1. [appellant B] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 24 september 2007. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. [appellant B] kan daarom, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep instellen tegen het op bezwaar genomen besluit.
Het beroep is, voor zover het is ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 januari 2008 luidde, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3. De verandering van de inrichting waarvoor het college een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven is het coaten van graszaden in de avond- en nachtperiode. Hiermee worden de werktijden van de inrichting uitgebreid. Volgens het college leidt deze verandering niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
2.4. [appellant A] en [appellant C] stellen dat het college de melding ten onrechte heeft geaccepteerd. Zij voeren aan dat uit door Ipsis acoustics op 31 oktober 2007 uitgevoerde metingen, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een verslag van 1 november 2007, blijkt dat als gevolg van de verandering niet aan de geluidvoorschriften kan worden voldaan die zijn verbonden aan de bij besluit van 24 mei 2005 voor de inrichting verleende vergunning. Volgens [appellant A] en [appellant C] is het bij de melding gevoegde akoestisch rapport van 27 augustus 2007 (hierna: het akoestisch rapport) ondeugdelijk. In het akoestisch rapport is ten onrechte geen rekening gehouden met het impulsgeluid dat door de activiteiten in de inrichting wordt veroorzaakt en met het laagfrequent geluid dat door de in de inrichting aanwezige trilmotor wordt veroorzaakt, aldus [appellant A] en [appellant C]. Verder heeft het college volgens [appellant A] en [appellant C] ten onrechte geen handhavingsmaatregelen getroffen naar aanleiding van door hen gemelde overtredingen van de voor de inrichting geldende vergunning.
2.4.1. Ter zitting heeft de opsteller van het verslag van 1 november 2007 gesteld dat de metingen in de nachtperiode ter plaatse van de woning van [appellant C] hebben plaatsgevonden. Dit blijkt echter niet uit het verslag. Uit het verslag blijkt evenmin dat de activiteiten impulsgeluid veroorzaken. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat niet gebleken is dat de in het verslag neergelegde metingen conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handleiding) zijn uitgevoerd. Zo is onduidelijk of is gemeten met meetapparatuur dat voldoet aan de eisen van de Handleiding. Verder is de stelling van [appellant A] en [appellant C] dat de inrichting laagfrequent geluid veroorzaakt, niet onderbouwd. [appellant A] en [appellant C] hebben met het door hen overgelegde meetverslag noch anderszins aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport ondeugdelijk is.
2.4.2. Gelet hierop en nu uit het akoestisch rapport blijkt dat ook na de verandering de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften kunnen worden nageleefd, heeft het college, voor zover het geluidhinder betreft, terecht gesteld dat de verandering van de inrichting geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Het college heeft het bezwaar van [appellant A] en [appellant C] in zoverre dan ook terecht ongegrond verklaard.
2.4.3. Voor zover [appellant A] en [appellant C] stellen dat het college ten onrechte geen handhavingsmaatregelen heeft getroffen, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de vraag of het college terecht een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven en om die reden niet kan slagen.
2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beroep is ingesteld door [appellant B];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008
262-492.