ECLI:NL:RVS:2008:BG1866

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801306/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie door de korpschef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie ongegrond werd verklaard. De korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland had op 27 december 2004 het verlof ingetrokken, omdat er aanwijzingen waren dat [appellant] niet langer te vertrouwen was met betrekking tot het bezit van wapens. De minister van Justitie bevestigde deze intrekking in een besluit van 27 september 2005, waarop [appellant] in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de minister zich mocht baseren op een dagrapport van de politie en een gespreksnotitie, waarin onder andere melding werd gemaakt van een weedplantage en verontrustende uitspraken van [appellant].

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 2 oktober 2008 heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de intrekking van het verlof gerechtvaardigd was. De Afdeling concludeerde dat de minister voldoende aanknopingspunten had om te concluderen dat [appellant] niet langer te vertrouwen was met het bezit van wapens, gezien de psychische gesteldheid en de verklaringen die hij had afgelegd. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200801306/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1232 van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2004 heeft de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (hierna: de korpschef) het aan [appellant] verleende verlof tot het ten behoeve van de schietsport voorhanden hebben van nader aangeduide wapens en munitie ingetrokken.
Bij besluit van 27 september 2005 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op 16 januari 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2008, waar uitsluitend [appellant], in persoon, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm), voor zover thans van belang, kunnen de in deze wet genoemde verloven worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Ingevolge die aanhef en onder c, voor zover thans van belang, kunnen de in deze wet genoemde verloven worden ingetrokken in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Wwm, voor zover thans van belang, volgen de korpschefs bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de minister.
De Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de Cwm) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving. In onderdeel B, paragraaf 1.2. van de Cwm kan 'vrees voor misbruik' en 'het niet langer kunnen toevertrouwen', voor zover thans van belang, blijken uit andere omtrent de aanvrager bekende feiten dan uit veroordelingen of transacties. Deze kunnen, blijkens dezelfde paragraaf van de Cwm, onder meer bestaan uit een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hierover staat in de Cwm dat het in beginsel niet verantwoord is om iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de verlofhouder zich niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de intrekking van het verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie, heeft kunnen handhaven. De minister heeft zich daarbij, zo heeft de rechtbank overwogen, mogen baseren op het op 6 december 2004 door de politie opgemaakte dagrapport van een controlebezoek aan de woning van [appellant] en het verslag van het op 20 december 2004 met [appellant] daarover gevoerde gesprek.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de verklaringen van de verbalisanten voor juist heeft gehouden en de door hem overgelegde verklaringen van buren onvoldoende heeft laten meewegen. De rechtbank had bij de interpretatie van de door [appellant] afgelegde verklaringen rekening moeten houden met zijn karakter en originele wijze van denken.
2.4. Het betoog slaagt niet.
De minister heeft zich voor het antwoord op de vraag of andere omtrent de aanvrager bekende feiten de vrees voor misbruik rechtvaardigen gebaseerd op het dagrapport van 6 december 2004 en de gespreksnotitie van 20 december 2004.
In het dagrapport van 6 december 2004 staat dat tijdens een controle inzake de naleving van de Wwm, een weedplantage van ongeveer 50 planten is aangetroffen. Voorts heeft [appellant] toen gezegd dat er mensen zijn die hem iets aan willen doen en dat mensen op afstand bestuurbaar zijn.
In de gespreksnotitie van 20 december 2004 staat onder meer dat [appellant] heeft verklaard dat hij een semi-professioneel opgezette weedplantage heeft van 50 plantjes, die deels voor eigen gebruik en deels voor de verkoop is bestemd. [appellant] rookt naar eigen zeggen dagelijks weed en drinkt dagelijks bier. [appellant] heeft voorts verklaard dat de hele buurt achter hem aanzat omdat hij werd verdacht van pedofilie en homofilie. Het op afstand besturen van mensen doet men volgens [appellant], zo staat in de gespreksnotitie, met een afstandsbediening van een televisie. Zijn bovenburen hebben vermoedelijk door middel van hun afstandsbediening [appellant] bestraald via de brandmelder, aldus zijn verklaring.
[appellant] heeft later deze verklaringen, wat betreft de complottheorieën en de hoeveelheid dagelijks te nuttigen alcohol, ontkend. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, behoefde de minister hieraan echter niet het gevolg te verbinden dat aan deze verklaringen geen betekenis meer kon worden toegekend. In navolging van de rechtbank betrekt de Afdeling daarbij dat de met elkaar overeenkomende verklaringen op verschillende momenten en tegenover verschillende opsporingsambtenaren zijn afgelegd. De door [appellant] overgelegde getuigenverklaringen van buren hebben betrekking op zijn karakter en zijn voorkomen en bevatten geen weerlegging van de inhoud van de door [appellant] afgelegde verklaringen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank bij de interpretatie van laatstbedoelde verklaringen rekening had moeten houden met het karakter van [appellant] en zijn originele wijze van denken. In aanmerking genomen het belang van de veiligheid van de samenleving, dat de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm geboden bevoegdheid beoogt te beschermen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister met de in het dagrapport en in de gespreksnotitie neergelegde verklaringen voldoende aanknopingspunten had om te kunnen concluderen dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
290.