ECLI:NL:RVS:2008:BG1867

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801418/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bekostiging vervoer schoolbezoek voor minderjarige met gedragsproblematiek

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten op 19 oktober 2004 een aanvraag van een ouder om bekostiging van vervoer voor zijn minderjarige zoon naar de cluster 4 school 'De Brouwerij' in Ede afgewezen. De ouder, wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft dit bezwaar op 16 april 2007 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo heeft op 22 januari 2008 het beroep van de ouder gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak op 23 september 2008 behandeld. De ouder heeft aangevoerd dat de afwijzing van de bekostiging onterecht was, omdat de school in Ede noodzakelijk was voor de combinatie met een medisch orthopedagogische behandeling. Het college heeft echter gesteld dat de school niet de dichtstbijzijnde was en dat de kosten voor vervoer niet noodzakelijk waren in het kader van het onderwijs.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet heeft afgeweken van de verordening inzake leerlingenvervoer, ondanks de bijzondere omstandigheden van de zoon. De Raad heeft vastgesteld dat het college de belangen van de ouder niet goed heeft afgewogen en dat het besluit van het college niet in stand kan blijven. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de ouder.

Uitspraak

200801418/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/677 van de rechtbank Almelo van 22 januari 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rijssen, wettelijk vertegenwoordiger van {wederpartij a],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten (hierna: het college) een aanvraag van [wederpartij] om bekostiging van het vervoer ten behoeve van het schoolbezoek van zijn minderjarige [zoon] aan de cluster 4 school "De Brouwerij" te Ede afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 april 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door J.W.H. Breukelman, werkzaam bij de gemeente Rijssen-Holten, en [wederpartij], in persoon, bijgestaan door mr. W.M. de Boer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: de WEC), voor zover hier van belang, verstrekken burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast.
Ingevolge het tiende lid van dat artikel, voor zover hier van belang, kan de regeling bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders van de inhoud van de regeling af te wijken.
De "Verordening leerlingenvervoer gemeente Rijssen-Holten 2004" (hierna: de Verordening) is een nadere regeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WEC.
Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. [wederpartij] heeft het college verzocht om bekostiging van vervoerskosten ten behoeve van het bezoek van zijn [zoon] aan de cluster 4 school "De Brouwerij" in Ede, vanwege de mogelijkheid van combinatie met een medisch orthopedagogische dagbehandeling in het "dr. Leo Kannerhuis" te Arnhem. Op de dichterbij gelegen "Elimschool" te Hellendoorn was een dergelijke combinatiebehandeling niet mogelijk, omdat voor een medisch orthopedagogische dagbehandeling in "De Reggeberg" te Hellendoorn een wachttijd van twee jaren gold.
Het college heeft bij besluit van 19 oktober 2004 deze aanvraag afgewezen, omdat "De Brouwerij" niet de dichtstbijzijnde cluster 4 school is. Het college heeft geweigerd toepassing te geven aan artikel 29 van de Verordening. Bij besluit van 8 april 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 februari 2007 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200604453/1&verdict_id=16300&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200604453/1&utm_term=200604453/1">200604453/1</a>, gewezen tussen partijen, de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 mei 2006 in zaak nr. 05/664, waarbij de rechtbank het besluit van 8 april 2005 heeft vernietigd, bevestigd. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat artikel 29 van de Verordening geen aanknopingspunten biedt voor de opvatting van het college dat tot toepassing van de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheid uitsluitend aspecten die betrekking hebben op het vervoer aanleiding kunnen geven. Dit betekent dat ook op grond van medische of orthopedagogische aspecten in afwijking van de Verordening tot toekenning van vervoerskosten kan worden overgegaan.
Thans is nog in geschil of het college, ondanks de bijzondere omstandigheden van [zoon], in redelijkheid heeft kunnen weigeren ten gunste van de ouders van [zoon] af te wijken van de Verordening.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het weigert toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 29 van de Verordening. Daartoe voert het college aan dat toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is.
2.4.1. Het college heeft aan het besluit van 16 april 2007 ten grondslag gelegd, dat [zoon] niet primair voor het volgen van voor hem passend onderwijs de school in Ede bezoekt, maar veeleer in verband met zijn gedragsproblematiek en totale functioneren, en dat dit een integrale behandeling vereist waarvan het speciale onderwijs weliswaar een niet onbelangrijk onderdeel is, maar niet het centrale. Het college komt daarbij tot de conclusie dat de situatie van [zoon] zeker specifiek is, maar dat ondanks dit feit en het feit dat er een wachttijd is bij De Reggeberg in Hellendoorn, het onjuist en financieel onverantwoord is om, nu de bekostiging van vervoer in het kader van de gezondheidszorg is komen te vervallen, in het kader van het leerlingenvervoer deze leemte op te vullen. Ook al is sprake van een specifieke situatie, de meerkosten van vervoer bij aan het onderwijs aansluitende zorg, behoren - aldus het college - niet tot de noodzakelijke vervoerskosten. Van het honoreren van het bezwaar met toepassing van de hardheidsclausule gaat een ongewenste precedentwerking uit, aldus het college.
2.4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit het besluit van 16 april 2007 niet blijkt dat het college het belang van [wederpartij] heeft afgewogen tegen andere belangen. Veeleer heeft het college op voorhand diens belang ondergeschikt geacht aan de mogelijke precedentwerking van de toepassing van de hardheidsclausule en vastgehouden aan het principiële standpunt dat meerkosten van vervoer bij aansluitende zorg aan het onderwijs niet behoren tot de noodzakelijke vervoerskosten en derhalve niet met toepassing van de hardheidsclausule gehonoreerd worden. In de afweging van belangen kan echter tegenover het belang van [zoon] niet louter deze precedentwerking en het vermelde principiële standpunt worden gesteld. Het college had naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 het belang van [wederpartij] moeten wegen, waarbij in het bijzonder van betekenis is, of van [zoon] gevergd kon worden twee jaar te wachten op een combinatiebehandeling. Het college had daarbij op de voet van artikel 29 van de Verordening gebruik kunnen maken van medisch en orthopedagogisch advies. Vervolgens had het college de zwaarte van dit belang en de specifieke situatie van [zoon] dienen af te wegen tegen de gemeentelijke belangen. Het college heeft deze concrete, individuele afweging waartoe hij op grond van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 gehouden was, nagelaten. De rechtbank heeft het besluit van het college dan ook terecht en op goede gronden vernietigd.
2.5. De Afdeling kan niet tegemoet komen aan de wens van partijen om het bestreden besluit niet te vernietigen op grond van de gebrekkige motivering van het besluit, maar een inhoudelijk eindoordeel te geven. Niet alleen is het primair aan het college om op grond van nader onderzoek voormelde belangen te wegen, maar bovendien beschikt de Afdeling niet over de voor een eindoordeel vereiste gegevens.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rijssen-Holten aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de gemeente Rijssen-Holten een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
362.