200801657/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1780, 07/1781 en 07/1782 van de rechtbank Breda van 19 februari 2008 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan [appellanten]
(hierna zowel afzonderlijk als tezamen: [appellant]) vrijstelling verleend voor het gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als jeu de boules-banen.
Bij uitspraak van 19 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 maart 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door P.A. Dielissen, en het college, vertegenwoordigd door P. Ruis, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartij a], bijgestaan door mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda, en [wederpartij b], bijgestaan door mr. A.M.L. Josten, als partij gehoord.
2.1. De Afdeling stelt op grond van de bij het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" behorende kaart, als door het college ter zitting getoond, vast dat op het perceel de bestemming "Agrarisch bouwvlak" rust. Het gebruik van het perceel als jeu de boules-banen is in strijd met deze bestemming. Het college heeft met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend ten einde dit gebruik niettemin mogelijk te maken.
2.2. [appellant] betoogt onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling.
2.2.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen.
Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben op 24 mei 2006 een lijst vastgesteld van categorieën van gevallen waarvoor vrijstelling kan worden verleend (hierna: de provinciale vrijstellingslijst).
In paragraaf V, categorie Buitengebied, onder i, van de provinciale vrijstellingslijst is aangegeven dat voor een aantal nevenfuncties, in de vorm van verbrede landbouw, bij een bestaand agrarisch bedrijf binnen het bouwblok, onder bepaalde voorwaarden vrijstelling kan worden verleend.
2.2.2. De provinciale vrijstellingslijst geeft geen definitie van het begrip 'verbrede landbouw'. Bij de invulling van dit begrip kan evenwel worden aangesloten bij de begripsbepalingen in de beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling", vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 24 mei 2006. In deze beleidsnota zijn beleidsregels vastgesteld die gedeputeerde staten hanteren bij het planologisch toezicht op gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de beleidsnota wordt het begrip "verbrede landbouw" als volgt gedefinieerd: "Het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering". In de beleidsnota is "verbrede landbouw" verder omschreven als een specifieke vorm van nevenfuncties, die direct zijn gerelateerd aan het verder in stand houden van het agrarisch bedrijf. De activiteit hangt samen met de agrarische bedrijfsvoering of staat ten dienste van het bedrijf. Als voorbeelden van verbrede landbouw worden genoemd: minicampings, agrarisch natuurbeheer, zorgboerderijen, verkoop streekproducten en bewerking van eigen geproduceerde goederen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het gebruik van het perceel als jeu de boules-banen niet is aan te merken als verbrede landbouw in de hiervoor aangegeven betekenis, aangezien deze niet-agrarische activiteit niet is verbonden aan dan wel geen directe relatie heeft met de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het gebruik van het perceel als jeu de boules-banen niet valt binnen de op de provinciale vrijstellingenlijst aangegeven categorieën van gevallen en het college derhalve niet bevoegd was op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008