200708468/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6054 van de rechtbank Haarlem van 22 oktober 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Zaanstad.
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) verzoeken van [appellanten] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2006 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2007, verzonden op 23 oktober 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar [appellanten], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Marinus, ambtenaar in dienst van de gemeente Zaanstad, zijn verschenen.
2.1. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om het besluit van 7 september 2006 niet-ontvankelijk te verklaren wegens een onjuiste datum in het op de enveloppe aangebrachte poststempel, faalt dat betoog reeds omdat de wet geen grond biedt voor niet-ontvankelijkverklaring van een besluit. Overigens is niet gebleken dat [appellanten] door de onjuiste datering in hun belangen zijn geschaad zodat er ook geen aanleiding bestaat om het besluit om die reden te vernietigen.
2.2. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.1. [appellanten] zijn sinds 1989 eigenaren van de woning aan de [locatie] te [plaats]. Zij hebben verzocht om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van hun woning, die zij stellen te lijden als gevolg van het bestemmingsplan "Houtwerf-west", vastgesteld door de raad op 13 november 1997, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 15 juni 1998 en onherroepelijk geworden op 8 mei 2000. Op grond van dit bestemmingsplan is op de gronden aan de westzijde van hun woning, aan welke gronden het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden" geeft, de woonwijk Houtwerf-west gerealiseerd.
2.2.2. Op de gronden waarop de woonwijk Houtwerf-west is opgericht gold voorheen het bestemmingsplan "Hoofdzaak gemeente Zaandam", zoals vastgesteld door de raad op 25 maart 1930. Dit bestemmingsplan gaf aan de gronden de bestemming "Gebied bestemd voor landelijke doeleinden".
2.2.3. Niet in geschil is dat [appellanten] door de bestemmingsplanwijziging in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren en dientengevolge schade lijden. In geschil is uitsluitend of de door de planwijziging ontstane schade ten laste van [appellanten] dient te blijven omdat de nadelige planwijziging voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van hun woning.
2.2.4. Of sprake is van een dergelijke voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bouw van woonwijk Houtwerf-west ten tijde van de aankoop van hun woning in 1989 voorzienbaar was. Zij wijzen er in dit verband op dat in het Streekplan voor het Amsterdam-noordzeekanaalgebied van 22 januari 1987 staat vermeld dat de uitbreidingslocatie Houtveld 500 woningen zal behelzen terwijl dit aantal ten tijde van de aankoop van hun woning reeds was bereikt, zodat de bouw van woonwijk Houtwerf-west, die in het gebied Houtveld ligt, niet voorzienbaar was. Voorts verwijzen zij nog naar de structuurschets Zaanstad 2005 van 30 september 1993.
2.3.1. In het Streekplan voor het Amsterdam-noordzeekanaalgebied, vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland op 22 januari 1987 (hierna: het Streekplan) staat vermeld dat Zaanstad kan beschikken over enkele grotere uitbreidingslocaties volgens het vigerend beleid en over vele kleine capaciteiten binnen de bebouwde kom. Tot de capaciteit van 8.250 woningen per 1 januari 1985 behoren de uitbreiding van Rooswijk (circa 1.300 woningen), Willis (ruim 500 woningen), Westwatering (2.850 woningen) en Houtveld (500 woningen). In het gebied Westwatering is de woningbouw gestart. Het gebied sluit aan op het centrumgebied Houtveld, dat in het westelijk deel ook woningen zal bevatten.
Op de kaart behorend bij het Streekplan, worden de gronden waarop de woonwijk Houtwerf-west is gerealiseerd aangeduid met "Woonfunctie, toekomstig nog te realiseren".
2.3.2. De raad heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat [appellanten] de nadelige planwijziging bij de aankoop van hun woning in 1989 hadden kunnen voorzien. Hetgeen in het Streekplan met betrekking tot de capaciteit van woningen op uitbreidingslocatie Houtveld staat vermeld ziet slechts op de capaciteit volgens het vigerend beleid per 1 januari 1985 en laat onverlet dat Houtveld volgens het Streekplan in het westelijk deel ook woningen zal bevatten en dat de gronden waarop thans Houtwerf-west is gerealiseerd op de kaart worden aangeduid met "Woonfunctie, toekomstig nog te realiseren". Voorts kondigde ook de bij de Struktuurschets Zaanstad 1981, door de raad vastgesteld op 21 mei 1981, behorende kaart de nadelige planwijziging reeds aan, nu de gronden waarop thans Houtwerf-west is gerealiseerd daarop worden aangeduid met "eventuele bouwmogelijkheid". Voor zover [appellanten] nog verwijzen naar de structuurschets Zaanstad 2005 van 30 september 1993, wordt overwogen dat dit stuk dateert van na de aankoop van hun woning, en dus niet van belang is bij de beantwoording van de vraag welke planologische ontwikkelingen voor hen voorzienbaar waren. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008