ECLI:NL:RVS:2008:BG4070

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800702/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor uitbreiding van een woonhuis in Heeze

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 11 december 2007 de beroepen van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond verklaard en het besluit van het college van 26 juni 2007 vernietigd, waarbij vrijstelling en een bouwvergunning was verleend voor de uitbreiding van een woonhuis op het perceel [locatie] te Heeze. Het college had de vergunning verleend op basis van de beleidsregels die zijn vastgesteld ter uitvoering van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college ten onrechte had geoordeeld dat de uitbreiding als een aanbouw kon worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de uitbreiding van de woning niet als een aanbouw kon worden aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank dit niet onderkend had en dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat er sprake was van architectonische ondergeschiktheid, waardoor de vrijstelling op basis van de beleidsregels verleend kon worden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de door [wederpartij A] en [wederpartij B] aangevoerde bijzondere omstandigheden niet als zodanig konden worden aangemerkt, omdat deze al in de beleidsregels waren verdisconteerd. Ook het betoog van [wederpartij B] dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand, werd verworpen, omdat het college het positieve welstandsadvies van de welstandscommissie had gevolgd. De bij de rechtbank ingestelde beroepen werden ongegrond verklaard, en de Afdeling deed recht in naam der Koningin.

Uitspraak

200800702/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
appellant,
tegen de uitspraak in zaken de nrs. 07/2608 en 07/2701 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij A], wonend te [woonplaats],
[wederpartij B], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van het woonhuis op het perceel [locatie] te Heeze (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 11 december 2007, verzonden op 19 december 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben elk een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] en het college hebben een nader stuk ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.S. Klaver, ambtenaar in dienst van de gemeente, [wederpartij A] in persoon, en [wederpartij B], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Heeze" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden, vrijstaand of twee woningen aaneen, klasse A en klasse B".
Ingevolge artikel 4, lid A1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de bouw van vrijstaande woningen of ten hoogste 2 woningen met bijbehorende erven aaneen met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minstens 3 m moet bedragen behoudens voor zover anders op de kaart is aangegeven.
2.2. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding op de begane grond en de eerste verdieping. Aan de bestaande garage wordt op het achtererf en op het zijerf tot op de zijdelingse perceelsgrens een ruimte aangebouwd die de functie van keuken krijgt. Op de garage en de aan te bouwen keuken worden twee slaapkamers gerealiseerd. Het bouwplan is in strijd met artikel 4, lid A1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, nu de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 meter bedraagt.
2.3. Het college heeft toepassing gegeven aan artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Aan het besluit van 26 juni 2007 heeft het college ten grondslag gelegd dat het bouwplan voldoet aan beleidsregels die ter uitvoering van zijn vrijstellingsbevoegdheid zijn vastgesteld en zijn vervat in de beleidsnotitie "Beleidsregels artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: beleidsregels). Op grond van deze beleidsregels mag bij woningen binnen de bebouwde kom, voor zover thans van belang, een aanbouw worden opgericht binnen de strook van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens, indien de voorgevel van de aanbouw tenminste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht. Wat betreft de uitbreiding van een hoofdgebouw is in de beleidsregels bepaald dat er geen mogelijkheden zijn binnen een afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens.
Een aanbouw is in de beleidsregels gedefinieerd als: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het bouwplan opgenomen uitbreiding van de woning moet worden aangemerkt als een uitbreiding van het hoofdgebouw en niet als een aanbouw aan het hoofdgebouw.
2.4.1. Op grond van de in de beleidsregels opgenomen definitie geldt voor een aanbouw niet de eis van functionele ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw. Uitsluitend beslissend is of de aanbouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De uitbouw is als afzonderlijke ruimte gebouwd aan het hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Voorts is de uitbouw te onderscheiden van het hoofdgebouw doordat het met de daarbij behorende dakconstructie verlaagd is uitgevoerd ten opzichte van het hoofdgebouw, een andere vorm heeft en is teruggelegen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van architectonische ondergeschiktheid en derhalve van een aanbouw in de zin van de beleidsregels. Nu de uitbouw voldoet aan de ten aanzien van een aanbouw gestelde beleidsregels, heeft het college ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling mogen verlenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 juni 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen en door de rechtbank niet behandelde beroepsgronden.
2.5.1. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.6. [wederpartij A] betoogt dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het college van de beleidsregels diende af te wijken.
2.6.1. Het betoog faalt. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb ziet op bijzondere gevallen die niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd. Een beleidsregel wordt geacht in algemene zin het resultaat te zijn van een belangenafweging, als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. De door [wederpartij A] gestelde omstandigheden dat met de realisering van het bouwplan een trechter wordt gevormd voor luchtstromen uit de westelijke richtingen, de daglichttoetreding wordt verminderd, het omgevingslawaai wordt versterkt en het dorpse karakter wordt aangetast, wat daarvan zij, moeten geacht worden bij de vaststelling van de beleidsregels te zijn betrokken en kunnen niet als een bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt
2.7. [wederpartij B] betoogt dat, indien moet worden uitgegaan van een aanbouw, het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, nu het niet voldoet aan de gebiedsgerichte criteria.
2.7.1. Niet bestreden is dat het bouwplan niet voldoet aan de zogenoemde gebiedsgerichte criteria, neergelegd in het welstandsbeleid. Het college heeft het bouwplan voorgelegd aan de commissie "Welstandszorg Noord-Brabant" (hierna: de welstandscommissie) die op 9 oktober 2006 een positief welstandsadvies heeft uitgebracht. Als regel moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie groot gewicht worden toegekend. Hoewel het college niet aan het welstandsadvies gebonden is en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag het aan het welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders, indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Anders dan [wederpartij B] betoogt, betekent de omstandigheid dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de gebiedsgerichte criteria in het welstandsbeleid niet dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De welstandscommissie onderkent in het welstandsadvies dat het bouwplan in strijd is met die criteria. Het bouwplan is niet in strijd is met redelijke eisen van welstand gelet op de vele eerder gerealiseerde uitvoeringen bij dit woningtype, aldus de welstandscommissie. Verder heeft [wederpartij B] geen tegenadvies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Onder deze omstandigheden heeft het college in redelijkheid het advies van de welstandscommissie aan zijn welstandsbeoordeling ten grondslag kunnen leggen. Het betoog faalt.
2.8. De bij de rechtbank ingestelde beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 december 2007 in de zaken nrs. 07/2608 en 07/2701;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
270-430.