200801205/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/3799 en 07/2385 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 7 januari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen/vernieuwen van de voormalige recreatiewoning/schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 september 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2008, verzonden op 10 januari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: voorzieningenrechter) in de bodemzaak het beroep van [appellant] tegen het uitblijven van een besluit op het door hem gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en diens beroep tegen het besluit van 14 september 2007 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan, dat ziet op het rondom aanbrengen van nieuwe houten gevels aan de voormalige recreatiewoning/schuur, het vergroten van de entree, het vernieuwen van de hoofddraagconstructie en het verhogen van de zogeheten kopgevel en het dak boven de entree, het opnieuw leggen van een aantal gordingen, in overeenstemming is met het in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" (hierna: het bestemmingsplan) vervatte overgangsrecht.
2.1.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college het besluit van 18 augustus 2004, waarbij [appellant] op straffe van een dwangsom is gelast de zonder bouwvergunning verbouwde of herbouwde delen van de voormalige recreatiewoning/schuur op het perceel te verwijderen, gehandhaafd. In haar uitspraak van 17 oktober 2007, in zaak nr.
200701218/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de voorzieningenrechter in de bodemzaak van 7 februari 2007, waarbij het beroep van [appellant] tegen voormeld besluit van 5 december 2006 ongegrond is verklaard, bevestigd. In dat verband heeft de Afdeling overwogen dat de verrichte bouwwerkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan. De onderhavige bouwaanvraag heeft betrekking op deze bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft in de bodemzaak terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in deze procedure hierover een ander standpunt behoorde in te nemen.
2.2. [appellant] betoogt voorts evenzeer tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte na afwijzend te hebben besloten op de onderhavige bouwaanvraag voor uitbreiding van de voormalige recreatiewoning/schuur, niet over is gegaan tot het verlenen van een bouwvergunning voor de oude situatie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2002 in zaak nr. 200005648/1; www.raadvanstate.nl) is in het stelsel van de Woningwet geen plaats voor een beslissing omtrent een bouwvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. De begeleidende brief bij, noch de tekst van de bouwaanvraag van [appellant] geven aanleiding voor het oordeel dat tevens verzocht is voor de oude situatie bouwvergunning te verlenen.
2.3. [appellant] betoogt ten slotte dat de voorzieningenrechter het tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.1. Het betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant] tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het uitblijven van een besluit op het door hem tegen het besluit van 10 april 2007 gemaakte bezwaar voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008