ECLI:NL:RVS:2008:BG4094

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801300/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning Zaltbommel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 januari 2008, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel werd afgewezen. Het college had op 2 april 2003 een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan [locatie] te [plaats]. Na bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning, heeft het college op 16 maart 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2008. Tijdens de zitting is [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P. Kleijwegt, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. E.A. Kooijman. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad van State oordeelde echter dat het college terecht had gehandeld. De intrekking van de bouwvergunning was in rechte onaantastbaar geworden, omdat [appellant] geen rechtsmiddelen had aangewend tegen deze intrekking.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 november 2008.

Uitspraak

200801300/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1962 van de rechtbank Arnhem van 14 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan de [locatie] te [plaats], gemeente Zaltbommel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het college, opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaar beslissend, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P. Kleijwegt, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd mr. E.A. Kooijman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het door hem tegen het besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het college, op verzoek van vergunninghouders, de bij besluit van 2 april 2003 aan hen verleende bouwvergunning ingetrokken. Tegen de ongegrondverklaring van het door [appellant] tegen deze intrekking gemaakte bezwaar, heeft hij geen rechtsmiddelen aangewend zodat die intrekking in rechte onaantastbaar is geworden. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet tot intrekking van de bouwvergunning mocht overgaan, is dat tevergeefs, reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, thans van de rechtmatigheid van die intrekking dient te worden uitgegaan.
Voorts heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat hij belang heeft bij een beslissing van het college op zijn tegen het ingetrokken besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaren. Voor zover [appellant] in dit kader betoogt dat hij belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar, omdat hij in verband met de behandeling daarvan om toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht, is dat eveneens tevergeefs, reeds omdat de heroverweging op de grondslag van zijn bezwaar niet tot een herroeping van het besluit van 2 april 2003, in de zin van die bepaling, heeft geleid. Dat besluit is immers, zoals hiervoor is overwogen, alvorens het college opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft beslist, op verzoek van vergunninghouders met toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet ingetrokken.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
190-476.