ECLI:NL:RVS:2008:BG4101

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802261/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit bestuursdwang door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 30 januari 2008 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen tegen [appellante] wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 28 november 2007. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 59,00, werden aan [appellante] opgelegd. Na bezwaar van [appellante] verklaarde het college op 12 maart 2008 het bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in april 2008.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. Op 16 september 2008 trok het college zijn eerdere besluit van 30 januari 2008 in, wat impliceert dat het college zijn standpunt over het ongegrond verklaren van het bezwaar heeft herzien. De Afdeling oordeelde dat het besluit van 12 maart 2008 in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, wat leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was. Het besluit van 12 maart 2008 werd vernietigd.

Daarnaast heeft [appellante] verzocht om een vergoeding van € 100,00 voor gemaakte kosten, maar de Afdeling oordeelde dat deze kosten niet onder de vergoedingsmogelijkheden van de Algemene wet bestuursrecht vallen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De gemeente Rotterdam werd wel verplicht om het griffierecht van € 145,00 aan [appellante] te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 november 2008.

Uitspraak

200802261/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 28 november 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 12 maart 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 1 oktober 2008.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het besluit van 30 januari 2008 ingetrokken. Uit het besluit van 16 september 2008 blijkt dat het college is teruggekomen van het door hem in het besluit van 12 maart 2008 ingenomen standpunt dat het bezwaar ongegrond is. Gelet hierop is het besluit van 12 maart 2008 in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.
2.2. Het beroep is gegrond. Het besluit van 12 maart 2008 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.3. [appellante] heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van € 100,00 voor algemene kosten (bestede uren, correspondentie, telefoon, porti, enzovoort).
2.3.1. De Afdeling overweegt dat het verzoek van [appellante] betrekking heeft op vergoeding van kosten die zij stelt te hebben moeten maken in verband met de behandeling van het beroep.
De vergoeding van zodanige kosten dient te worden bepaald met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met de bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
Geen van de door [appellante] opgegeven kosten valt onder de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde kosten. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is dan ook niet gebleken.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat uit de plaats en de strekking van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden afgeleid dat hiermee een exclusieve mogelijkheid aan de bestuursrechter wordt geboden om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van voormelde exclusieve regeling voor proceskostenvergoeding kunnen kosten die verband houden met de behandeling van het beroep die de toe te kennen forfaitaire vergoeding te buiten gaan, niet voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, welk artikel betrekking heeft op vergoeding van schade. Voor zover [appellante] heeft verzocht de door haar bedoelde kosten te vergoeden op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, komt dit verzoek dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 12 maart 2008, kenmerk A.B.2008.2.01013/NH;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
IV. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
271-209.