200800942/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/3231 en 07/3232 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 28 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer.
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opmeer (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woonzorgcomplex op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college het daartegen door [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 april 2007 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door G.M. Klaver en A.E.M. van Neure, beiden ambtenaar van de gemeente Opmeer, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door J.C.M. Dekker.
2.1 Het bouwplan voorziet in de bouw van een complex voor huisvesting van ouderen, bestaande uit maximaal vier bouwlagen en een parkeerkelder. Het woon- en zorgcomplex bestaat uit 14 huur- en 24 koopwoningen, een zorgvoorziening met 22 zorgplaatsen, een wijksteunpunt, een ontmoetingsruimte, een stallingsgelegenheid en een parkeerkelder. Het complex grenst ten oosten aan het winkel- en woongebouw [locatie], waar [appellant] op nr. […] een bovenwoning bewoont.
2.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het bestemmingsplan "Centrum Opmeer/Spanbroek" zijn gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -M-" bestemd voor voorzieningen op het gebied van onderwijs". Vaststaat dat het bouwplan daarmee in strijd is. Voorts staat vast dat het in het bouwplan voorziene bouwwerk, dat een hoogte heeft van 12 m, de ingevolge het bestemmingsplan toegestane maximumhoogte van 11 m overschrijdt.
In verband daarmee heeft het college voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van de op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Opmeer/Spanbroek" maximaal toegestane hoogte van gebouwen van 11 m, omdat daaraan slechts een summiere financiële onderbouwing ten grondslag ligt.
Dit betoog faalt. De in het bouwplan voorziene hoogte van ongeveer 12 m is, naar het college onweersproken heeft gesteld, niet alleen ingegeven door de omstandigheid dat het verlies van een vierde bouwlaag ten koste gaat van de economische uitvoerbaarheid van het project, maar ook door de wens tegemoet te komen aan de behoefte aan woonzorgvoorzieningen voor ouderen in de gemeente Opmeer en de omstandigheid dat het complex, gelet op de eisen van het Bouwbesluit 2003, niet binnen een hoogte van 11 m gerealiseerd kan worden. Onder deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van de in het bouwplan opgenomen maximale bouwhoogte.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat een gewijzigd bouwplan voor [appellant] minder bezwarend had kunnen zijn.
Dit betoog faalt. Uitgangspunt is dat het college eerst en vooral heeft te beslissen over het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet.
2.5. Wat betreft de door [appellant] gestelde vermindering van uitzicht aan de oostzijde vanaf hun balkon bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat in de stukken en het verhandelde ter zitting geen grond bestaat voor het oordeel dat de door [appellant] gestelde beperking van uitzicht onaanvaardbaar is.
2.6. Voor het overige herhaalt [appellant] in hoger beroep wat hij bij de voorzieningenrechter heeft aangevoerd, zonder daarbij argumenten aan te dragen waarom naar zijn stelling de uitspraak van de voorzieningenrechter onjuist zou zijn. De voorzieningenrechter heeft het beroep gemotiveerd en op goede gronden ongegrond verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008