ECLI:NL:RVS:2008:BG4709

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802065/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woning met schuur op perceel ten behoeve van glastuinbouwbedrijf

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo op 2 november 2004 geweigerd om aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met schuur op een perceel dat bestemd is voor glastuinbouw. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 25 september 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank Assen heeft op 11 februari 2008 het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 25 september 2007 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 oktober 2008 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Eelde 1996". Hij stelde dat een woning noodzakelijk is voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had gevraagd om gegevens over het glastuinbouwbedrijf, aangezien er geen bedrijfsbebouwing op het perceel aanwezig was en er geen activiteiten ten behoeve van glastuinbouw werden ontplooid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huisvesting op het perceel noodzakelijk was, waardoor het bouwplan als strijdig met het bestemmingsplan werd beschouwd.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij geen proceskostenveroordeling werd opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 19 november 2008.

Uitspraak

200802065/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haren,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/766 van de rechtbank Assen van 11 februari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met schuur op het perceel [locatie] te [locatie] (hierna: het perceel).
Tegen het uitblijven van een besluit op het door [appellant] tegen het besluit van 2 november 2004 gemaakte bezwaar heeft hij bij brief van 21 augustus 2007 bezwaar gemaakt bij het college, dat deze brief aan de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) heeft toegezonden om als beroepschrift te worden behandeld.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 november 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2008, verzonden op 13 februari 2008, heeft de rechtbank het tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover dat mede gericht geacht is tegen het besluit op bezwaar van 25 september 2007, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door R.S. Boersma, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep van [appellant] ongegrond is verklaard.
2.2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning met schuur op het perceel ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf dat bloemen en/of planten kweekt.
2.3. [appellant] betoogt dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte is vermeld dat hij in persoon ter zitting is verschenen. Ook wijst hij er op dat de Afdeling bij uitspraak van 24 juli 2002 in zaak nr.
200102172/1de uitspraak van de rechtbank van 4 april 2001 heeft bevestigd.
2.3.1. Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vermeldt de schriftelijke uitspraak :
a. de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden,
b. de gronden van de beslissing,
c. de beslissing,
d. de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld,
e. de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en
f. door wie, binnen welke termijn en bij welke administratieve rechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 8 februari 2006 in zaak nr.
200502440/1), dient in beginsel te worden uitgegaan van hetgeen door de griffier is vastgelegd in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. In het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 5 februari 2008 is vermeld dat [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn vader. Aangezien in de aangevallen uitspraak is vermeld dat [appellant] in persoon ter zitting is verschenen, voldoet de aangevallen uitspraak in zoverre niet aan artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Er bestaat echter geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellant] in zijn belangen is geschaad. Deze kennelijke vergissing in de beschrijving van het procesverloop is immers niet van invloed op de overwegingen die de beslissing dragen.
De door de rechtbank vermelde uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2002 heeft betrekking op een andere aanvraag om bouwvergunning. Hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen, heeft niet aan haar beslissing ten grondslag gelegen. Hetgeen [appellant] daarover heeft aangevoerd, kan, wat daar van zij, derhalve niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Eelde 1996" (hierna: het bestemmingsplan). Daartoe voert hij aan dat in het algemeen voor een glastuinbouwbedrijf een woning noodzakelijk moet worden geacht zodat de woning met schuur, waarop de bouwaanvraag betrekking heeft, noodzakelijk is. Het college heeft hem, zonder daartoe bevoegd te zijn, gevraagd gegevens over te leggen met betrekking tot het glastuinbouwbedrijf, aldus [appellant].
2.4.1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab) verstrekt de aanvrager bij de aanvraag, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen gestelde eisen, om een reguliere bouwvergunning: de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage.
Ingevolge paragraaf 1.2.1b, onder c, van de bijlage, zoals die luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, is onder het kopje "Gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan overige voorschriften van het bestemmingsplan en aan stedenbouwkundige voorschriften bouwverordening" vermeld: het beoogde en, indien van toepassing, het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende terreinen waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Laagveenontginningen en beekdalen" met de aanduiding "glastuinbouw (Tb)".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt in deze voorschriften verstaan onder bedrijfs-/dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als "Laagveenontginningen en beekdalen" op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder a, van de planvoorschriften met als kop "Bebouwing ten dienste van de uitoefening van het grondgebonden agrarische bedrijf" is ten behoeve van de uitoefening van het "grondgebonden agrarisch bedrijf" en "glastuinbouw" op de met "grondgebonden agrarisch bedrijf" aangegeven gronden bebouwing toegestaan.
Per met "grondgebonden agrarisch bedrijf" of "glastuinbouw" aangegeven gebied is ten hoogste één dienstwoning toegestaan.
2.4.2. Op het perceel is geen bedrijfsbebouwing aanwezig. Voorts is gesteld noch gebleken dat daar activiteiten worden ontplooid ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. Onder die omstandigheden en nu de gevraagde gegevens het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende terreinen waarop de aanvraag betrekking heeft betroffen, heeft het college zich op basis van artikel 4, eerste lid, van het Biab, gelezen in samenhang met paragraaf 1.2.1b, onder c, van de bijlage bij het Biab, in verbinding met artikel 5, derde lid, onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder p, van de planvoorschriften, op het standpunt kunnen stellen dat de door hem gevraagde gegevens nodig waren om aannemelijk te maken dat het bouwplan voldoet in het bestemmingsplan daarvoor gestelde eisen. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb diende [appellant] deze gegevens te verschaffen.
Bij brief van 4 juni 2007 heeft het college [appellant] medegedeeld dat een dienstwoning alleen kan worden vergund indien er ook sprake is van een bedrijfsmatige activiteit. Het college heeft daarmee in de bezwaarfase onomwonden gewezen op de gevolgen wanneer [appellant] de gevraagde gegevens niet zou overleggen en heeft aldus niet onzorgvuldig gehandeld. [appellant] diende derhalve de gevraagde gegevens in de bezwaarfase over te leggen. De rechtbank hoefde [appellant] daarom onder die omstandigheden niet in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde gegevens worden als te laat ingebracht buiten beschouwing gelaten.
2.4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huisvesting op het perceel, gelet op de bestemming "Laagveenontginningen en beekdalen" met de aanduiding "glastuinbouw (Tb)", noodzakelijk moet worden geacht. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat dit tot gevolg heeft dat het bouwplan geacht moet worden strijdig te zijn met het bestemmingsplan, zodat het college terecht op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet de gevraagde bouwvergunning heeft geweigerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
17-499.