ECLI:NL:RVS:2008:BG4726

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801702/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.A. Offers
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor kinderspeelgelegenheid met horeca in Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 november 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de stichting Stichting Wijkoverleg Gaasperdam tegen het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam. De stichting had bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunningen aan Bal-lorig Vastgoed B.V. voor het oprichten van een kinderspeelgelegenheid met horeca op een perceel ten zuiden van de Gaasperplas te Amsterdam. De stichting betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met de bestemming 'Recreatiegebied I'. Volgens de stichting was de bestemming niet bedoeld voor grootschalige commerciële bedrijven, maar voor sociaal-recreatieve doeleinden.

De rechtbank had echter geoordeeld dat de bouw van de kinderspeelgelegenheid met horeca niet in strijd was met de bestemming, omdat de planvoorschriften geen bepalingen bevatten over de wijze van exploitatie. De Afdeling bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de omstandigheid dat de kinderspeelgelegenheid commercieel geëxploiteerd wordt, niet relevant is voor de vraag of het bouwplan binnen de bestemming valt. De Afdeling oordeelde verder dat de stichting geen deskundig tegenadvies had overgelegd en dat het dagelijks bestuur het advies van de welstandscommissie aan het besluit op bezwaar ten grondslag mocht leggen.

Het hoger beroep van de stichting werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200801702/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Wijkoverleg Gaasperdam, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/2311, 06/2365 en 07/1912 van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2008 in het geding tussen:
de stichting Stichting Wijkoverleg Gaasperdam
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan Bal-lorig Vastgoed B.V. (hierna: Bal-lorig) een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een kinderspeelgelegenheid met horeca op een perceel ten zuiden van de Gaasperplas te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 november 2005 heeft het dagelijks bestuur aan Bal-lorig een bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van de kinderspeelgelegenheid met horeca.
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het stadsdeel de door de stichting Stichting Wijkoverleg Gaasperdam (hierna: de stichting) tegen beide bouwvergunningen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2008, verzonden op 24 januari 2008, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief van 7 maart 2008, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 april 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bal-lorig heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door W.G. Meyer Ricard en F. Vogelzang, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C. Jongma en E.J. Hetebrij, beiden ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Bal-lorig, vertegenwoordigd door T. Manic Markovic, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Gelet op een daartoe strekkende verklaring van de stichting ter zitting in hoger beroep, heeft dit hoger beroep nog uitsluitend betrekking op de door het dagelijks bestuur aan Bal-lorig verleende bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van de kinderspeelgelegenheid met horeca.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Gaasperdam" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Recreatiegebied I".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), mogen op de gronden, bestemd voor "Recreatiegebied I", ten dienste van deze bestemming, met inachtneming van het bepaalde in het vijfde en zesde lid slechts worden opgericht:
a. gebouwen ten behoeve van horecabedrijven (cafés, restaurants, consumptiekiosken c.a.);
b. gebouwen ten behoeve van de sportbeoefening (overdekt zwembad, openluchtbad, maneges, watersportinrichtingen en andere sportinrichtingen c.a., met inbegrip van ten hoogste één dienstwoning per vestiging);
c. gebouwen ten behoeve van sociaal-recreatieve doeleinden (jeugdcentra, kampeerterreinen c.a.);
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.3. Het verweer van het dagelijks bestuur dat de stichting geen procesbelang meer heeft, omdat de kinderspeelgelegenheid met horeca uitdrukkelijk is bestemd in het inmiddels onherroepelijk geworden nieuwe bestemmingsplan "Gaasperdam", faalt, reeds omdat ter zitting niet is kunnen komen vast te staan dat het gehele bouwplan in overeenstemming is met dat plan.
2.4. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met de bestemming "Recreatiegebied I". Volgens haar blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan, bezien vanuit de tijd waarin het is vastgesteld, dat de planwetgever met het begrip "sociaal-recreatieve doeleinden" als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften niet het oog heeft gehad op een grootschalig commercieel bedrijf, als waar het bouwplan in voorziet.
2.4.1. De bestemming "Recreatiegebied I" staat de bouw van gebouwen ten behoeve van horecabedrijven en ten behoeve van sociaal-recreatieve doeleinden toe. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de kinderspeelgelegenheid met horeca niet in strijd is met die bestemming. Voor zover de stichting betoogt dat de planwetgever met de term "gebouwen ten behoeve van sociaal-recreatieve doeleinden" uitsluitend het oog heeft gehad op voorzieningen op het gebied van welzijnswerk en non-profit recreatie, faalt dat. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, bevatten de planvoorschriften geen bepalingen over de wijze van exploitatie. De omstandigheid dat de kinderspeelgelegenheid commercieel geëxploiteerd wordt en grootschalig is, is derhalve niet van belang bij de beantwoording van de vraag of het bouwplan binnen de bestemming valt. Nu voorts in artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften en paragraaf 5.1 van de toelichting bij het bestemmingsplan uitdrukkelijk voorbeelden worden vermeld van binnen de bestemming "Recreatiegebied I" toegestane (commerciële) bedrijven, waaronder een kampeerterrein, een ponycentrum, een jachthaven en een zeilschool, bestaat voor de door de stichting voorgestane beperkte uitleg van de term "gebouwen ten behoeve van sociaal-recreatieve doeleinden" geen grond.
In het betoog van de stichting dat in de toelichting bij het bestemmingsplan met betrekking tot het gebied rond de Gaasperplas onder meer wordt vermeld dat een oeverzone van circa 100 m breed rond de Gaasperplas wordt ingericht met aan de noordzijde een concentratie in stedelijke vorm met café-restaurants, amusementsgelegenheden en dergelijke en dat het gebied voor het overige wordt ingericht voor oeverrecreatie met wandel- en zitgelegenheid, zonneweiden en voorzieningen ten behoeve van de hengelsport en het aanleggen van boten, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Indien, zoals de stichting uit deze passage uit de toelichting afleidt, de planwetgever het perceel wilde vrijwaren van bebouwing, had hij te dien aanzien een bouwverbod in de planvoorschriften moeten opnemen.
Verder valt, anders dan de stichting betoogt, niet in te zien dat de rechtbank ter onderbouwing van haar oordeel niet mede mocht verwijzen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 12 februari 2007 in zaak nr. 07/317. Dat de stichting geen partij was in die zaak, is daarbij niet van belang.
2.5. Anders dan de stichting voorts betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, nu de stichting geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd en niet is gebleken van gebreken aan de totstandkoming en de motivering van het door de welstandscommissie uitgebrachte advies, het dagelijks bestuur dat advies aan het besluit op bezwaar ten grondslag mocht leggen. Het advies van de Technische Adviescommissie Groen, waar de stichting naar verwijst, betreft geen welstandsadvies en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel.
2.6. Het betoog van de stichting omtrent de stedelijke Hoofdgroenstructuur heeft geen betrekking op een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet. In dat betoog heeft de rechtbank dan ook, anders dan de stichting aanvoert, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur ten onrechte bouwvergunning eerste fase heeft verleend ten behoeve van de kinderspeelgelegenheid met horeca. In hetgeen de stichting voor het overige naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank daarvoor terecht evenmin aanleiding gezien.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
457.