200800768/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07-5868 van de rechtbank Haarlem van 20 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het legaliseren van een berging en een windscherm op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op 21 december 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar [appellante], bijgestaan door G.F. Wesseling, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Broere, zijn verschenen.
2.1. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan "Vlugthoven" (verder: het bestemmingsplan). Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de planvoorschriften kan, voor zover hier van belang, een bouwwerk dat bestond op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Gehele vernieuwing is slechts mogelijk indien het bouwwerk door een calamiteit teniet is gegaan.
2.2. Vast staat dat, in verband met onderhoud van het dakterras, een bestaande berging is verwijderd en vervangen door een nieuw exemplaar. De nieuwe berging heeft andere afmetingen en staat niet geheel op dezelfde plaats. [appellante] betoogt dan ook tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college met betrekking tot de aanvraag van een bouwvergunning voor de berging ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het overgangsrecht.
2.3. De berging is in strijd met het bestemmingsplan. Om de berging te legaliseren kan het college niettemin vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verlenen.
2.3.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO behoort tot de bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om geen vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
Het college heeft ter uitoefening van zijn vrijstellingsbevoegdheid op 7 februari 2006 de beleidsregels "Toepassing artikel 19, tweede en derde, van de WRO" (hierna: de beleidsregels) opgesteld. Het bouwplan is in strijd met dit beleid, waarin is bepaald dat de goothoogte van een bijgebouw maximaal drie meter mag bedragen. Op grond van een hardheidsclausule kan het college echter, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van de beleidsregels.
2.3.2 [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college voor de berging vrijstelling behoorde te verlenen vanwege bijzondere omstandigheden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst zij er op dat er al veertig jaar een berging op het dakterras aanwezig is, dat het bouwwerk voor niemand zichtbaar is en niemand overlast bezorgd. Voorts stelt [appellante] dat het college in vergelijkbare gevallen wel vrijstelling heeft verleend. Zij heeft ter ondersteuning van dit standpunt ter zitting een aantal voorbeelden genoemd.
2.3.3. In hetgeen [appellante] aanvoert, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door [appellante] genoemde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college met toepassing van de hardheidsclausule vrijstelling voor het bouwplan had moeten verlenen.
Verder heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het college in de door haar genoemde voorbeelden wel vrijstelling heeft verleend ter legalisering van die bouwwerken in afwijking van de beleidsregels.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008