ECLI:NL:RVS:2008:BG4748

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801272/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen vergunningverlening voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan voertuigen

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht, waarbij een vergunning is verleend voor een inrichting ten behoeve van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan voertuigen. Het college heeft op 22 januari 2008 besloten om de vergunning, die eerder was verleend, aan te vullen met twee voorschriften over de opslagwijze van licht verontreinigde grond. Dit besluit is op 30 januari 2008 ter inzage gelegd. Appellanten hebben op 19 februari 2008 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar het college heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat appellanten geen zienswijzen hebben ingediend over het ontwerp-besluit, zoals vereist volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2008 behandeld. De Afdeling oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zienswijzen hebben ingediend die betrekking hebben op het bestreden besluit. Hierdoor is het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200801272/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) met toepassing van artikel 8:23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de vergunning welke aan [vergunninghouder] krachtens deze wet is verleend voor een inrichting gelegen aan de [locatie] te [plaats] ten behoeve van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan voertuigen, de opslag van grond, bouw- en sloopafval, rooiafval en asfaltschollen-/ granulaat alsmede stalling materieel en materiaal voor het uitvoeren van civieltechnische en bouwkundige werkzaamheden aangevuld door twee voorschriften toe te voegen over de opslagwijze van licht verontreinigde grond. Dit besluit is op 30 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ayal, A.J.F. Giesbers en ing. J. Jehee, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
2.1.1. Bij brief van 1 december 2007 zijn zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerp-besluit in het kader van de vergunningverlening als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid van de Wet milieubeheer, aan De Dukdalf Exploitatiemaatschappij B.V. (hierna: De Dukdalf) aan de Constructieweg 22 te Mijdrecht. De inrichting van [vergunninghouder] wordt in deze brief ter illustratie van een zienswijze genoemd. De Afdeling deelt het standpunt van het college dat noch uit de bedoelde passage noch anderszins uit deze brief blijkt dat daarmee door [appellanten] is beoogd zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerp van het bestreden besluit dat niet De Dukdalf maar [vergunninghouder] betreft. Anderszins hebben [appellanten] evenmin zienswijzen over het ontwerp van het bestreden besluit naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep van [appellanten] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
375-590.