ECLI:NL:RVS:2008:BG5306

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800850/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit bouwvergunning en vrijstelling voor woningoprichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van H.G.J. [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 december 2007, waarin het bezwaar van de appellant tegen de bouwvergunning voor een woning op het perceel [locatie] te [plaats] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas had op 13 maart 2007 het bezwaar van de appellant opnieuw ongegrond verklaard en vrijstelling verleend voor het oprichten van de woning. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling in overeenstemming was met het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en dat de bouw van de woning op het perceel niet in strijd was met de ruimtelijke ordening.

De appellant betoogde dat de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling onvoldoende was en dat er geen noodzaak bestond voor de realisering van de woning. Hij stelde dat de woning te dicht bij de perceelsgrenzen zou worden gebouwd, wat inbreuk zou maken op het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat de bouw van de woning past binnen het gemeentelijke beleid en dat de vrijstelling op een juiste manier was verleend. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van de appellant niet opgingen, omdat de rechtbank gemotiveerd had ingegaan op de gronden van de appellant en de vrijstelling in redelijkheid was verleend.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200800850/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/613 van de rechtbank Roermond van 24 december 2007 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college het door H.G.J. [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2003, waarbij aan [vergunninghouder] bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), voor zover hier van belang, opnieuw ongegrond verklaard. Voorts heeft het college bij besluit van 13 maart 2007 vrijstelling verleend voor het oprichten van de woning op het perceel.
Bij uitspraak van 24 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) de daartegen door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.L. in 't Zandt, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woning op het perceel, waarop voorheen een kantoorgebouw stond.
2.2. Vast staat dat het bouwplan met het bestemmingsplan "Woongebieden, plandeel "Weisterbeek" (hierna: het bestemmingsplan) in strijd is. Het college heeft daarom voor het bouwplan vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
2.3. [appellant] acht de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling onvoldoende. Hij betoogt dat geen noodzaak bestaat voor realisering van de woning en acht het niet juist dat het college voor het standpunt dat behoefte bestaat aan een woning op het perceel verwijst naar een beleidsstuk dat is opgesteld nadat voor de eerste maal een aanvraag om bouwvergunning voor een woning is ingediend. [appellant] wijst er daarbij op dat de inbreuk op het planologisch regime groot is. Zo zou de woning zijn voorzien op aanzienlijk kortere afstand van de perceelsgrenzen dan het bestemmingsplan toestaat.
2.3.1. Dit betoog faalt. In de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag is gelegd aan het besluit op bezwaar, wordt verwezen naar het door de gemeenteraad in juli 2004 vastgestelde Volkshuisvestingsplan 2004-2008, op basis waarvan op 13 december 2005 een woningbouwprogramma voor het jaar 2006 is opgesteld. In dat woningbouwprogramma is, naar niet is weersproken, de bouw van een woning op het perceel voorzien. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de bouw van een woning op het perceel past binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en dat de behoefte van de bouw van de woning daaraan kan worden ontleend. Dat genoemd Volkshuisvestingsplan dateert van na de eerste aanvraag om bouwvergunning voor een woning op het perceel, doet hieraan niet af.
Voorts wordt in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de ruimtelijke effecten van de voorziene woning, zodat de rechtbank ook in zoverre terecht heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid, gelet op de betrokken belangen, voor het bouwplan geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Volgens hem brengt realisering van het bouwplan een zodanige vermindering van lichttoetreding in zijn woning met zich dat geen vrijstelling kon worden verleend.
2.4.1. Het betoog faalt. Aan het besluit op bezwaar van 13 maart 2007 heeft het college ten grondslag gelegd het rapport "Bezonnings- en daglichtonderzoek woningbouwplan [locatie] te [plaats]" van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Cauberg-Huygen) van 11 oktober 2006. [appellant] heeft door DGMR Bouw B.V. (hierna: DGMR) een onderzoek laten uitvoeren, waarvan een rapport, gedateerd 5 september 2007, is opgemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft Cauberg-Huygen een notitie opgesteld, gedateerd 20 september 2007. In de notitie zijn de resultaten van nieuwe berekeningen neergelegd. In de berekeningen is ten opzichte van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het rapport van 11 oktober 2006, uitgegaan van een kortere afstand van de voorziene woning tot de woning van [appellant]. Zowel in het rapport van DGMR als dat van Cauberg-Huygen en de notitie wordt geconcludeerd dat wat betreft de woning Schoolstraat 35 de bezonningssituatie en de mate van daglichttoetreding door de te bouwen woning verslechtert. Geen aanleiding bestaat echter voor het oordeel dat de rechtbank, mede gezien de notitie, ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op grond van het rapport van Cauberg-Huygen op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze verslechtering niet zodanig is dat in verband daarmee de vrijstelling en bouwvergunning niet in redelijkheid konden worden verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de bestaande situatie de situatie van bezonning en daglichttoetreding al niet op alle gevels van de woning goed was, dat geen algemeen aanvaarde normen ter zake bestaan en dat het college een ruime mate van beleidsvrijheid heeft.
2.5. Voor zover [appellant] met verwijzing naar de feitelijke voorgeschiedenis van de aan de orde zijnde bouwaanvraag stelt te vrezen dat na dit bouwplan mogelijk andere aanvragen om bouwvergunning met betrekking tot het perceel dan wel de woning worden ingediend, die zouden moeten worden ingewilligd omdat inmiddels een woning op het perceel aanwezig is, en dat om die reden thans geen vrijstelling mocht worden verleend, faalt dit. Het college heeft beslist op de aanvraag zoals die is ingediend en heeft daarbij geen rekening hoeven houden met mogelijk in de toekomst in te dienen bouwaanvragen.
2.6. De betogen dat de bouw van een seniorenwoning op het perceel de voorkeur verdient en dat het bouwplan een nadelige invloed heeft op zijn terras, heeft [appellant] voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze betogen niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dienen die betogen buiten beschouwing te blijven.
2.7. In bezwaar en in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het betoog dat het college heeft miskend dat het bouwplan een inbreuk op de privacy van de bewoners van de woning Schoolstraat 37 met zich brengt. Aangezien [appellant] deze grond niet in beroep heeft aangevoerd en niet is gebleken dat [appellant] dit niet heeft kunnen aanvoeren, komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke beschouwing terzake.
2.8. Voor zover [appellant] de Afdeling heeft verzocht om zich een zelfstandig oordeel te vormen over de overige door hem bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, zij overwogen dat daarvoor geen aanleiding bestaat, nu de rechtbank gemotiveerd is ingegaan op de gronden en door [appellant] in hoger beroep geen argumenten zijn aangedragen waarom naar zijn stelling het oordeel van rechtbank over die gronden onjuist zou zijn.
2.9. De rechtbank is gezien het vorenoverwogene terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid voor het bouwplan vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
163-530.