ECLI:NL:RVS:2008:BG5317

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802058/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de minister van Justitie na weigering Verklaring Omtrent het Gedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 5 februari 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding dat door de minister van Justitie op 7 februari 2006 werd afgewezen. De minister had eerder, op 17 oktober 2005, de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan [appellant] geweigerd, omdat er justitiële documentatie was die een transactie voor onverzekerd rijden en een aangifte wegens poging tot oplichting betrof. Na bezwaar van [appellant] werd deze weigering op 29 december 2005 herroepen en werd alsnog een VOG afgegeven, maar de minister weigerde de schadevergoeding omdat de aanvankelijke weigering niet onrechtmatig was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 september 2008 ter zitting behandeld. [appellant] was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de minister vertegenwoordigd was door een ambtenaar van het ministerie van Justitie. De Afdeling overwoog dat [appellant] niet had voldaan aan zijn verplichting om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het voornemen van de minister om de VOG te weigeren. Dit gebrek aan actie van [appellant] werd als verwijtbaar beschouwd, wat betekende dat de minister de schade terecht voor rekening van [appellant] had gelaten.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 26 november 2008.

Uitspraak

200802058/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 februari 2008 in zaak nr. 06/9537 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2008, verzonden op 11 februari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 april 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W. Timmer, advocaat te
's-Gravenhage, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Gimbrère, werkzaam bij het ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft de minister verzocht om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een aanvraag om verlenging van zijn chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn.
Bij brief van 27 september 2005 heeft de minister [appellant] medegedeeld voornemens te zijn afgifte te weigeren omdat uit justitiële documentatie blijkt dat een transactie is aangegaan voor onverzekerd rijden en dat tegen [appellant] door zijn verzekeringsmaatschappij aangifte is gedaan wegens poging tot oplichting en het doen van een valse aangifte van inbraak. Daarbij is [appellant] de gelegenheid geboden zijn zienswijze daarop naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft [appellant] geen gebruik gemaakt.
Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft de minister overeenkomstig zijn voornemen de afgifte van een VOG geweigerd.
Bij besluit van 29 december 2005 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 oktober 2005 herroepen en alsnog een VOG afgegeven. Daartoe heeft hij overwogen dat uit door [appellant] in bezwaar overgelegde gegevens blijkt dat de dader van diefstal uit zijn garage is veroordeeld.
[appellant] heeft de minister verzocht om vergoeding van inkomensschade die hij heeft geleden, doordat hij zijn werk als taxichauffeur niet heeft kunnen doen.
De minister heeft dit verzoek afgewezen omdat de door [appellant] in bezwaar overgelegde nieuwe feiten de aanleiding vormden voor de herroeping en het alsnog afgeven van een VOG, zodat de aanvankelijke weigering tot afgifte niet onrechtmatig is.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister van de door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) verstrekte informatie mocht uitgaan, nu die onvolledig was.
2.3. De minister heeft op 8 augustus 2005 schriftelijk en op 19 september 2005 telefonisch informatie ingewonnen bij het OM omtrent die aangifte tegen [appellant]. Op 2 september 2005 is de dader van diefstal uit de garage van [appellant] veroordeeld. Bij brief van 4 oktober 2005 heeft het OM dit aan [appellant] medegedeeld.
Nu de minister op grond van deze informatie in bezwaar het besluit van 17 oktober 2005 heeft herroepen, staat de onrechtmatigheid van dat besluit vast. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.
2.3.1. [appellant] heeft nagelaten een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het voornemen van de minister om de afgifte van een VOG te weigeren. [appellant] voert aan dat hem dat niet kan worden verweten, omdat hij de minister reeds bij brief van 29 augustus 2005 op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er een verdachte werd vervolgd van diefstal en hij daarom niet inzag dat er na de veroordeling van de dader nog een reden zou zijn om afgifte van een VOG te weigeren. Dat betoog faalt evenwel.
De minister heeft de brief van 29 augustus 2005 niet ontvangen en [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt deze brief te hebben verstuurd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] stelt de brief naar nog twee instanties te hebben verstuurd en ook van die instanties geen bericht van ontvangst is ontvangen. Bovendien heeft [appellant] in bezwaar wel aanleiding gezien om mede te delen dat de dader van de diefstal was veroordeeld en heeft zijn gemachtigde ter zitting bij de Afdeling medegedeeld dat is verzuimd een zienswijze in te dienen tegen het voornemen om afgifte van een VOG te weigeren. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden overwogen dat [appellant] een verwijt kan worden gemaakt van het niet indienen van een zienswijze naar aanleiding van het voornemen tot weigering van afgifte van een VOG. [appellant] heeft daarmee niet voldaan aan zijn verplichting de schade te voorkomen, zodat de minister deze terecht voor rekening van [appellant] heeft gelaten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze berust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. O. de Savornin Lohman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
417.