200800831/1.
Datum uitspraak: 10 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/65 van de rechtbank Alkmaar van 17 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zijpe.
Bij besluit van 28 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zijpe (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een windturbine aan de [locatie 1] te [woonplaats].
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2007, verzonden op 20 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. A.R. Kuilboer-Noorman, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. Mooij en C. Mintjes, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft op het perceel [locatie 2] te [plaats] een windturbine. Het bouwplan voorziet in de vervanging van die windturbine door een andere windturbine op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel), gelegen op twee kilometer afstand van het perceel [locatie 2] te [plaats]. Het oprichten van de windturbine op het perceel is in strijd met de ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 1989" en "Buitengebied 1989, tweede herziening" op het perceel rustende bestemming "Agrarisch bebouwingsvlak (Ab)". Het college heeft geweigerd hiervoor vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college bevoegd was het besluit van 28 juni 2006 te nemen. Volgens [appellant] was die bevoegdheid in dit geval voorbehouden aan de raad van de gemeente Zijpe (hierna: de gemeenteraad).
2.2.1. Voor zover het college niet bevoegd was het primaire besluit te nemen, is dit gebrek hersteld bij de beslissing op bezwaar van 21 november 2006. Op 26 september 2006 is door de gemeenteraad immers een nieuw delegatiebesluit genomen op grond waarvan het college bevoegd is om vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO. Derhalve treft het betoog geen doel.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit van 21 november 2006 sprake was van vastgesteld gemeentelijk beleid betreffende de opschaling van bestaande windturbines binnen de gemeente Zijpe. Volgens [appellant] had het college - mede op grond van dit beleid - tot het besluit moeten komen vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Ten tijde van het besluit van 21 november 2006 was er geen gemeentelijk beleid betreffende de opschaling van bestaande windturbines vastgesteld; dat was nog in voorbereiding. Dat in de vergadering van de commissie Grondgebiedszaken van de gemeente Zijpe van 1 december 2004 is medegedeeld dat negen principeverzoeken voor de opschaling van bestaande windturbines, waaronder begrepen het verzoek van [appellant], in behandeling zouden worden genomen betekent niet dat op dat moment sprake was van vastgesteld beleid. Daarnaast betekent die mededeling evenmin dat is toegezegd dat vrijstelling voor die aanvragen zou worden verleend.
Voorts is van belang dat de beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college. Nu ten tijde van het besluit van 21 november 2006 nog geen gemeentelijk beleid was vastgesteld, heeft het college voor beantwoording van de vraag of al dan niet vrijstelling voor het bouwplan zou worden verleend aansluiting gezocht bij het provinciaal windenergiebeleid neergelegd in de Windkansenkaart Noord-Holland van 26 augustus 2003. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet past binnen dit beleid. Het perceel is niet gelegen in een zogenaamd voorkeursgebied waarbinnen het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland de opschaling van windturbines - daargelaten de vraag of in dit geval van opschaling sprake is - aanvaardbaar acht. Daarnaast blijkt uit de brief van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 4 mei 2004 dat het onwenselijk wordt geacht een windturbine op te schalen op een afstand van meer dan 500 meter van de bestaande locatie van die windturbine. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de opschaling van een windturbine op een afstand van twee kilometer van de bestaande locatie niet past binnen het provinciaal beleid. Nu het college heeft aangegeven dit provinciaal beleid te zullen integreren in het gemeentelijk windenergiebeleid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bij een afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan vrijstelling te verlenen.
2.4. Het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt eveneens. Het principeverzoek van [appellant] betreft, anders dan de acht andere principeverzoeken waarvoor wel aanlegvergunning is verleend, niet het opschalen van een windturbine binnen het bestaande bouwblok maar de oprichting van een solitaire windturbine, aangezien het bouwplan voorziet in het oprichten van een windturbine binnen een ander bouwblok op twee kilometer afstand van de huidige windturbine.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008