200800710/2.
Datum uitspraak: 8 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 december 2007 in zaken nrs. 07/3777 en 07/3781 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college het door [verzoekers]daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 20 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2007 vernietigd, bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak en het besluit van 19 juni 2007 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld. [verzoekers] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 25 februari 2008.
Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college het door [verzoekers] tegen het besluit van 19 juni 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2008, hebben [verzoekers] beroep ingesteld tegen het besluit van 25 september 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2008, hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 november 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. P.H.E. Bloemer, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door I. Roordink en T. Gruijters, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. C. de Wit, advocaat te Uden.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voorop wordt gesteld dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Daarbij geldt dat een vergunninghouder op eigen risico van een bouwvergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.3. Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich mede tegen het besluit van 25 september 2008, waarbij het bezwaar van [verzoekers] tegen het besluit van 19 juni 2007 wederom ongegrond is verklaard. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [verzoekers] is tegemoetgekomen, wordt met het aanhangig zijn van onder meer hun hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht van rechtswege een beroep van [verzoekers] te zijn ontstaan tegen dit besluit. Het beroep zal daarom worden betrokken bij de behandeling van het hoger beroep.
2.4. Het verzoek strekt ertoe het besluit van het college van 19 juni 2007 te schorsen ten einde een onomkeerbare situatie te voorkomen. Het verzoek is ingegeven door het voornemen van [vergunninghouder] na ommekomst van de door de voorzieningenrechter gestelde termijn, gedurende welke termijn het besluit van 19 juni 2007 is geschorst, het bouwplan te realiseren.
[verzoekers] betogen dat de voorzieningenrechter het bouwplan ten onrechte in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Uitbreiding bedrijventerrein De Stad" (hierna: het bestemmingsplan) heeft geoordeeld. Zij stellen zich op het standpunt dat met het bouwplan de toegestane maximale goothoogte alsmede de maximale inhoud voor woningen worden overschreden. Zij voeren daartoe aan dat de tweede verdieping van het bouwplan feitelijk zal worden gebruikt als woonruimte, waardoor de dakrand van deze verdieping als goot moet worden aangemerkt. Indien en voor zover dit niet geval is, stellen zij zich op het standpunt dat de hoogte van het platte dak op de eerste verdieping van het bouwplan als goothoogte dient te worden aangemerkt. Voorts vrezen zij voor parkeeroverlast, nu het bouwplan, zoals gewijzigd bij besluit van 25 september 2008, niet voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, waardoor zij in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
2.4.1. Het bouwplan voorziet blijkens de aanvraag en de daarbij behorende tekeningen in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw met een bedrijfswoning op de begane grond en de eerste verdieping en met een kantoorruimte op de tweede verdieping. De woning is blijkens de bij de aanvraag behorende tekeningen hoofdzakelijk inpandig gelegen. De voorzitter is van oordeel dat, nu de woning inpandig is gelegen en op de woning een kantoorruimte wordt gerealiseerd, waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat deze ruimte niet als kantoor ten behoeve van het bedrijf zal worden gebruikt, het bouwplan dient te voldoen aan de in artikel 5.3.4 van de planvoorschriften opgenomen bebouwingshoogte van maximaal 10 m voor bedrijfsgebouwen. Vast staat dat aan deze hoogte wordt voldaan.
2.4.2. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter zijn door [verzoekers] nieuwe bouwtekeningen overgelegd, waarin het aantal parkeerplaatsen aan de linkerzijgevel van het bedrijfsgebouw, 7 in plaats van 6, alsmede de situering ervan, haaks in plaats van parallel, zijn gewijzigd. Deze wijziging betreft, in tegenstelling tot hetgeen [verzoekers] betogen, een wijziging van ondergeschikte aard.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte heeft het college zich gebaseerd op gegevens van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. De voorzitter is van oordeel dat het bouwplan met 11 parkeerplaatsen voorziet in een parkeerbehoefte op eigen terrein. Mede gelet op de ter zitting door het college en [vergunninghouder] gegeven toelichting van de situatie ter plaatse aan de hand van (lucht)foto's, is niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerplaatsen, in het bijzonder de aan de linkerzijgevel van het bedrijf gelegen parkeerplaatsen, niet kunnen worden gebruikt. Dat sprake zou zijn van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de door [verzoekers] bedoelde groenstrook, mede gelet op de aldaar geldende bestemming "Bedrijventerrein", is niet gebleken. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de parkeerplaatsen leidt tot een verkeersonveilige situatie.
2.4.3. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2008