ECLI:NL:RVS:2008:BG7147

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800710/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor uitbreiding bedrijfspand in Oirschot

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 december 2008 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekers] tegen de bouwvergunning die op 19 juni 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Oirschot is verleend voor de uitbreiding van een bedrijfspand. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder op 18 december 2007 het besluit van het college om het bezwaar van [verzoekers] ongegrond te verklaren vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 27 november 2008. [Verzoekers] betogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de maximale goothoogte en inhoud voor woningen worden overschreden. Ze vrezen ook voor parkeeroverlast door een tekort aan parkeerplaatsen. De voorzitter oordeelt dat het bouwplan voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften en dat de parkeerbehoefte op eigen terrein is gewaarborgd. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grond is voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De voorzitter stelt dat de vergunninghouder op eigen risico gebruik maakt van de bouwvergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is. De voorzitter concludeert dat het verzoek om schorsing van het besluit van 19 juni 2007 wordt afgewezen, en dat het college van burgemeester en wethouders van Oirschot niet in de bezwaren van [verzoekers] is tegemoetgekomen.

Uitspraak

200800710/2.
Datum uitspraak: 8 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 december 2007 in zaken nrs. 07/3777 en 07/3781 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college het door [verzoekers]daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 20 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2007 vernietigd, bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak en het besluit van 19 juni 2007 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld. [verzoekers] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 25 februari 2008.
Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college het door [verzoekers] tegen het besluit van 19 juni 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2008, hebben [verzoekers] beroep ingesteld tegen het besluit van 25 september 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2008, hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 november 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. P.H.E. Bloemer, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door I. Roordink en T. Gruijters, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. C. de Wit, advocaat te Uden.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voorop wordt gesteld dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Daarbij geldt dat een vergunninghouder op eigen risico van een bouwvergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.3. Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich mede tegen het besluit van 25 september 2008, waarbij het bezwaar van [verzoekers] tegen het besluit van 19 juni 2007 wederom ongegrond is verklaard. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [verzoekers] is tegemoetgekomen, wordt met het aanhangig zijn van onder meer hun hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht van rechtswege een beroep van [verzoekers] te zijn ontstaan tegen dit besluit. Het beroep zal daarom worden betrokken bij de behandeling van het hoger beroep.
2.4. Het verzoek strekt ertoe het besluit van het college van 19 juni 2007 te schorsen ten einde een onomkeerbare situatie te voorkomen. Het verzoek is ingegeven door het voornemen van [vergunninghouder] na ommekomst van de door de voorzieningenrechter gestelde termijn, gedurende welke termijn het besluit van 19 juni 2007 is geschorst, het bouwplan te realiseren.
[verzoekers] betogen dat de voorzieningenrechter het bouwplan ten onrechte in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Uitbreiding bedrijventerrein De Stad" (hierna: het bestemmingsplan) heeft geoordeeld. Zij stellen zich op het standpunt dat met het bouwplan de toegestane maximale goothoogte alsmede de maximale inhoud voor woningen worden overschreden. Zij voeren daartoe aan dat de tweede verdieping van het bouwplan feitelijk zal worden gebruikt als woonruimte, waardoor de dakrand van deze verdieping als goot moet worden aangemerkt. Indien en voor zover dit niet geval is, stellen zij zich op het standpunt dat de hoogte van het platte dak op de eerste verdieping van het bouwplan als goothoogte dient te worden aangemerkt. Voorts vrezen zij voor parkeeroverlast, nu het bouwplan, zoals gewijzigd bij besluit van 25 september 2008, niet voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, waardoor zij in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
2.4.1. Het bouwplan voorziet blijkens de aanvraag en de daarbij behorende tekeningen in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw met een bedrijfswoning op de begane grond en de eerste verdieping en met een kantoorruimte op de tweede verdieping. De woning is blijkens de bij de aanvraag behorende tekeningen hoofdzakelijk inpandig gelegen. De voorzitter is van oordeel dat, nu de woning inpandig is gelegen en op de woning een kantoorruimte wordt gerealiseerd, waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat deze ruimte niet als kantoor ten behoeve van het bedrijf zal worden gebruikt, het bouwplan dient te voldoen aan de in artikel 5.3.4 van de planvoorschriften opgenomen bebouwingshoogte van maximaal 10 m voor bedrijfsgebouwen. Vast staat dat aan deze hoogte wordt voldaan.
2.4.2. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter zijn door [verzoekers] nieuwe bouwtekeningen overgelegd, waarin het aantal parkeerplaatsen aan de linkerzijgevel van het bedrijfsgebouw, 7 in plaats van 6, alsmede de situering ervan, haaks in plaats van parallel, zijn gewijzigd. Deze wijziging betreft, in tegenstelling tot hetgeen [verzoekers] betogen, een wijziging van ondergeschikte aard.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte heeft het college zich gebaseerd op gegevens van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. De voorzitter is van oordeel dat het bouwplan met 11 parkeerplaatsen voorziet in een parkeerbehoefte op eigen terrein. Mede gelet op de ter zitting door het college en [vergunninghouder] gegeven toelichting van de situatie ter plaatse aan de hand van (lucht)foto's, is niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerplaatsen, in het bijzonder de aan de linkerzijgevel van het bedrijf gelegen parkeerplaatsen, niet kunnen worden gebruikt. Dat sprake zou zijn van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de door [verzoekers] bedoelde groenstrook, mede gelet op de aldaar geldende bestemming "Bedrijventerrein", is niet gebleken. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de parkeerplaatsen leidt tot een verkeersonveilige situatie.
2.4.3. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2008
374.