200802088/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1350 van de rechtbank Zutphen van 8 februari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem (hierna: het college) vrijstelling verleend voor het realiseren van drie vrijstaande woningen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 8 februari 2008, verzonden op 12 februari 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1 A] en [appellante sub 1 B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2008, waar [appellanten], in persoon, zijn verschenen.
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte heeft geoordeeld dat de bij besluit van 4 juli 2007 verleende vrijstelling niet zelfstandig appellabel is. Hiertoe voeren zij aan dat indien zij eerst tegen deze vrijstelling kunnen opkomen door de waarschijnlijk afzonderlijk en op verschillende tijdstippen te verlenen bouwvergunningen voor de woningen aan te vechten, zij genoodzaakt zijn meer en afzonderlijke juridische procedures te voeren. Dat leidt bovendien tot minder rechtsbescherming, nu hun bezwaren zich richten tegen het geheel van de vrijstelling en de daaraan verbonden voorschriften, aldus [appellanten].
2.2. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr.
200303721/1), heeft de wetgever met artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming beoogd ter voorkoming van onnodige procedures.
Indien vrijstelling is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen, kan tegen de verlening van die vrijstelling eerst worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende bouwaanvraag.
[appellanten] betogen terecht dat - indien zij afzonderlijk rechtsmiddelen moeten aanwenden zij meer juridische procedures moeten voeren om een oordeel te verkrijgen over de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling dan in het geval tegen de vrijstelling zelfstandig rechtsbescherming zou openstaan. Het bepaalde in artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet biedt evenwel geen ruimte om het beroep tegen het besluit van 7 juli 2007 om die reden alsnog ontvankelijk te verklaren. Dat [appellanten] bij verlening van drie afzonderlijke bouwvergunningen genoodzaakt zijn afzonderlijke procedures te voeren tegen de door de vrijstelling bestreken bouw is een gevolg van de keuze van de wetgever. Bij de in vermeld artikellid opgenomen coördinatieregeling is geen uitzondering gemaakt voor het geval de vrijstelling betrekking heeft op een bouwproject dat kan worden onderverdeeld in afzonderlijke bouwplannen. De regeling staat er evenwel niet aan in de weg om in voorkomende gevallen in de procedure tegen de voor een afzonderlijk bouwplan verleende bouwvergunning de aanvaardbaarheid van die bouw mede te beoordelen in samenhang met de overige onder de vrijstelling begrepen bebouwing.
2.4. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het betoog van [appellanten] faalt en de rechtbank het door hen ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008