ECLI:NL:RVS:2008:BG7198

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801546/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor erfafscheiding in Haarlemmermeer

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer op 9 februari 2007 een bouwvergunning en vrijstelling geweigerd voor een erfafscheiding op een perceel in Hoofddorp. De appellant, wonend te Hoofddorp, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem heeft op 14 januari 2008 de uitspraak van het college bevestigd. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld. De zaak is behandeld op 25 november 2008, waar de appellant in persoon verscheen en het college vertegenwoordigd werd door mr. A. Dijk.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het perceel is bestemd voor woondoeleinden volgens het bestemmingsplan "Hoofddorp Vrijschot-Noord". De bouwhoogte van erfafscheidingen is beperkt tot 1 meter aan de zijde van de openbare weg, terwijl de appellant een hekwerk van 2 meter hoog wilde plaatsen. Dit is in strijd met de planvoorschriften. De Raad van State oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de erfafscheiding ongewenst is, omdat deze de open structuur van de wijk aantast. De belangen van de appellant, die stelt dat het hekwerk nodig is voor beveiliging, wegen niet op tegen het stedenbouwkundige belang van de openheid van de wijk.

De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet in redelijkheid kon afwijken van het bestemmingsplan en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd, met enige verbetering van de gronden.

Uitspraak

200801546/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoofddorp,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/6011 van de rechtbank Haarlem van 14 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor een erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 20 augustus 2007, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op 22 januari 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Het college heeft zich daar doen vertegenwoordigen door mr. A. Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1. Het perceel is gelegen op de hoek van de Hendrikahoeve en de Antoniahoeve en wordt door deze wegen begrensd. Het bouwplan voorziet in een hekwerk met poort met een hoogte van 2 meter dat aan de zijde van de Antoniahoeve evenwijdig aan die weg tegen de erfgrens is gesitueerd. Voor het hekwerk is ingevolge artikel 4 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, een lichte bouwvergunning vereist.
2.2. Ingevolge artikel 44, derde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dat die bepalingen luidden ten tijde van belang, moet een lichte bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoofddorp Vrijschot-Noord" bestemd voor "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden alsmede de daarbij behorende voorzieningen als tuinen en erven.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder b, mag de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de naar een openbare weg gekeerde gevel van de woningen of het verlengde daarvan maximaal 2 meter bedragen en mag de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar een openbare weg gekeerde gevel van de woningen of het verlengde daarvan maximaal 1 meter bedragen.
2.4. Het hekwerk moet worden aangemerkt als een erfafscheiding als bedoeld in de planvoorschriften. Dat het hekwerk aan de zijde van de Hendrikahoeve niet samenvalt met de perceelsgrens betekent niet dat in zoverre geen sprake is van een erfafscheiding, zoals [appellant] betoogt. Nu de erfafscheiding hoger is dan 1 meter en is geprojecteerd vóór het verlengde van de naar de weg toe gekeerde gevel van de woningen aan de Antoniahoeve, is deze in strijd met artikel 5, derde lid, onder b, van de planvoorschriften.
Voor zover [appellant] betoogt dat slechts de ligging van de voorgevel van zijn woning aan de Hendrikahoeve van belang is voor de vraag of wordt voldaan aan het evengenoemde planvoorschrift, kan hij daarin niet worden gevolgd. De term "woningen" omvat niet slechts de voorgevel van de eigen woning van [appellant]. De formulering van het voorschrift geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat dit niet tevens betrekking heeft op de woningen aan de Antoniahoeve. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het college heeft de bouwaanvraag, gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het college acht de erfafscheiding, wegens de hoogte en situering daarvan, ongewenst omdat daardoor de open structuur en opzet van de wijk wordt aangetast. Het college houdt vast aan het open karakter van de woonwijk en stelt zich op het standpunt dat dit stedenbouwkundige belang zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellant] dat naar zijn zeggen is gelegen in het tegengaan van inbraak en insluiping.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. De welstandsnota noch de door de gemeente uitgegeven brochure over erf- en perceelsafscheidingen waarnaar [appellant] in dit verband verwijst, houdt in dat in een geval als dit vrijstelling en bouwvergunning moet worden verleend. Niet valt in te zien dat [appellant] niet op andere wijze maatregelen kan treffen ter beveiliging van zijn eigendommen dan door plaatsing van juist dit hekwerk.
2.6. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college in vergelijkbare gevallen vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor erfafscheidingen met een hoogte van 2 meter, zoals hij betoogt. Het college heeft toegelicht dat in twee door [appellant] genoemde gevallen in het verleden ten onrechte bouwvergunning is verleend voor vóór de voorgevelrooilijn geplaatste erfafscheidingen met een hoogte van 1,50 meter en dat nadien steeds is vastgehouden aan het bestemmingsplan.
Daargelaten dat evenmin aannemelijk is gemaakt dat het college afziet van handhavend optreden tegen zonder bouwvergunning geplaatste erfafscheidingen die hoger zijn dan volgens het bestemmingsplan is toegestaan, kan dat betoog er niet toe kan leiden dat voor de in deze procedure aan de orde zijnde erfafscheiding vrijstelling en bouwvergunning moet worden verleend. Een handhavingsbesluit ligt thans niet ter beoordeling voor.
2.7. Het betoog van [appellant] ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om ontheffing te verlenen van artikel 2.5.18, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Haarlemmermeer, dat een regeling bevat voor de hoogte van erfafscheidingen, kan gelet op het voorgaande niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. Die bepaling mist in dit geval toepassing gelet op artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, waarin is neergelegd dat het bestemmingsplan voorgaat op de bepalingen van de bouwverordening.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
412.