ECLI:NL:RVS:2008:BG8272

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801351/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.A. Offers
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering bouwvergunning voor perceelafscheiding in De Bilt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 14 januari 2008 de door de Stichting Brigida en andere partijen ingestelde beroepen gegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van De Bilt had op 28 februari 2006 geweigerd om aan [appellant] vrijstelling, ontheffing en een lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een perceelafscheiding op zijn perceel. Na bezwaar van [appellant] had het college op 30 januari 2007 het bezwaar gegrond verklaard en de vergunning verleend, maar deze beslissing werd door de rechtbank vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het voorbij was gegaan aan het welstandsadvies, dat stelde dat het bouwplan in strijd was met redelijke eisen van welstand.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het welstandsadvies niet is gevolgd. Hij stelt dat de veiligheid van hem en zijn gezin in het geding is en dat het hekwerk, hoewel het niet het perceel volledig afsluit, toch een adequate veiligheidsvoorziening kan zijn. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen ernstige en voortdurende bedreiging is aangetoond die de afwijking van het welstandsadvies rechtvaardigt. Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten om de vergunning te weigeren, gezien de omstandigheden en het advies van de welstandscommissie.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 april 2008 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 december 2008.

Uitspraak

200801351/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/702 en 07/1216 van de rechtbank Utrecht van 14 januari 2008 in het geding tussen:
1. Stichting Brigida
2. [wederpartij sub 2]
3. [wederpartij sub 3]
en
het college van burgemeester en wethouders van De Bilt.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Bilt (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling, ontheffing en lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een perceelafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en vrijstelling, ontheffing en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van de perceelafscheiding.
Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op 15 januari 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) de door de Stichting Brigida (hierna: de stichting), [wederpartij sub 2] en [wederpartij sub 3] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 30 januari 2007 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op de gemaakte bezwaren te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2008.
De stichting en [wederpartij sub 3] hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 28 februari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij brief van 16 juni 2008 heeft [appellant] beroep tegen dit besluit ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, is verschenen.
Voorts zijn ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door haar [directeur] en [wederpartij sub 3] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
2.2. In haar advies van 17 oktober 2005 (hierna: het welstandsadvies) heeft de Adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit Welstand en Monumenten Midden Nederland geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Volgens haar leidt het hekwerk door zijn hoogte en afschrikwekkende werking tot een ernstige aantasting van het straatbeeld ter plaatse. Bij het besluit van 30 januari 2007 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat wegens de dreiging tot aantasting van de veiligheid van [appellant] en zijn gezin een lichte bouwvergunning kan worden verleend voor het oprichten van de perceelafscheiding, ondanks de strijd met redelijke eisen van welstand.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het voorbij is gegaan aan het welstandsadvies.
2.3.1. Op zichzelf voert [appellant] terecht aan dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de enkele omstandigheid dat het beoogde hekwerk het perceel niet volledig afsluit nog niet meebrengt dat de veiligheid door het hekwerk niet effectief wordt gewaarborgd. Niet valt uit te sluiten dat het hekwerk, als onderdeel van een meeromvattend beveiligingssysteem, die waarborg kan bieden. Het betoog leidt echter niet tot het beoogde doel. Het college heeft aan het besluit van 30 januari 2007 de dreiging tot aantasting van de veiligheid van [appellant] en zijn gezin ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden niet kan worden afgeleid dat zich een ernstige en voortdurende bedreiging voordoet. Zij heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom het in afwijking van het welstandsadvies een lichte bouwvergunning heeft verleend.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de gevolgen van de bedreiging waar hij in het verleden slachtoffer van is geweest en de risico's van zijn huidige functie, leidt dat niet tot een ander oordeel, nu het college die omstandigheden niet aan het besluit van 30 januari 2007 ten grondslag heeft gelegd en deze derhalve niet ter beoordeling bij de rechtbank voorlagen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, moet het hoger beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit. Het door de rechtbank doorgezonden beroepschrift van [appellant] wordt als nadere motivering van het beroep van rechtswege aangemerkt.
2.6. [appellant] betoogt dat het college, gezien de gevolgen van de bedreiging voor hem en zijn gezin en de risico's van zijn huidige functie, ten onrechte heeft geweigerd een lichte bouwvergunning te verlenen.
2.6.1. Zoals hiervoor is overwogen, is van een ernstige en voortdurende bedreiging niet gebleken. Ter zitting in hoger beroep is deze evenmin aannemelijk geworden. Gelet hierop, heeft het college in de gestelde gevolgen van de bedreiging voor [appellant] en zijn gezin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om met voorbijgaan aan het welstandsadvies een lichte bouwvergunning te verlenen. Verder heeft [appellant] weliswaar gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat de perceelafscheiding noodzakelijk is in verband met zijn huidige functie. Het college heeft derhalve ook in die stelling geen grond hoeven zien om van het welstandsadvies af te wijken. De stelling van [appellant] dat hij veel tijd, energie en geld heeft gestoken in het renoveren van de woning, het perceel en de aanwezige vijver biedt daarvoor evenmin aanleiding. Dat, zoals [appellant] stelt, het hekwerk moet worden aangemerkt als een adequate veiligheidsvoorziening, leidt niet tot een ander oordeel, nu hij de noodzaak van die voorziening niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het betoog faalt.
2.7. Anders dan [appellant] ten slotte aanvoert, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college gehouden was nader overleg met hem te voeren, alvorens een nieuw besluit op het door hem gemaakte bezwaar te nemen.
2.8. Het beroep tegen het besluit van 28 april 2008 is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 28 april 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
457.