200801644/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 januari 2008 in zaak nrs. 07/364 en 07/716 in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Winterswijk
2. het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Bij besluit van 9 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning met berging-carport op het perceel kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie […], nummer […] (gedeeltelijk) en plaatselijk bekend als [locatie], nabij nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2004, verzonden op 2 juni 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2005 in zaak nr.
200405521/1heeft de Afdeling het door [appellanten] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en het tegen het besluit van 24 april 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 22 december 2005 heeft de raad van de gemeente Winterswijk (hierna: de gemeenteraad) het van rechtswege gedane verzoek van [appellanten] tot verlening van een vrijstelling ten behoeve van het bouwplan afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 9 januari 2001 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2008, verzonden op 24 januari 2008, heeft de rechtbank de door [appellanten] ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van de gemeenteraad van 25 januari 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2008, waar het college en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. S.C.B. Tollkamp en mr. L.J. Roeterink, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen de handhaving van de weigering vrijstelling te verlenen.
2.2. [appellanten] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel heeft geschonden door in strijd met gedane toezeggingen dan wel gewekte verwachtingen de procedure tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet in gang te zetten. Voorts zijn de besluiten volgens hem onzorgvuldig voorbereid. Daartoe voert hij aan dat ten tijde van de aanvraag een grondslag aanwezig was voor het verlenen van vrijstelling, nu op grond van een beleidsuitspraak van de gemeenteraad uit 1997 ter plaatse woningbouw was toegestaan.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het geldende bestemmingsplan "Winterswijk-Oost" ter plaatse rustende bestemming "Bos".
2.4. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoeken om verlening van een verklaring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: GS) niet zinvol zou zijn, omdat het bouwplan in strijd is met het vigerende streekplan.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. De gemeenteraad heeft weliswaar in 1997 een beleidsuitspraak gedaan volgens welke het realiseren van een woning op onderhavig perceel in beginsel mogelijk zou zijn, doch GS hebben bij brief van 6 december 2000 aangegeven deze beleidsnotitie in strijd met het provinciale beleid zoals neergelegd in het op dat moment geldende streekplan te achten. [appellanten] mocht aan de beleidsuitspraak dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat aan die beleidsuitspraak uitvoering zou worden gegeven. Dat GS aan enkele andere in die beleidsnotitie genoemde bouwplannen medewerking hebben verleend, hetgeen zij achteraf in strijd met het streekplan achtten, maakt dit, anders dan [appellanten] betoogt, niet anders, nu het vertrouwensbeginsel niet zover strekt dat gehoudenheid bestaat in onjuist geachte besluitvorming te volharden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de gemeenteraad op 15 januari 2001 een bestemmingsplan in procedure had gebracht vorenstaande niet anders maakt, nu dit bestemmingsplan geen rechtskracht heeft verkregen.
De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel van een onzorgvuldige voorbereiding van de besluiten.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat in de bestreden besluiten ten onrechte geen grond aanwezig is geacht voor het toekennen van schadevergoeding.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008