200804079/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 april 2008 in zaak nr. 07/1645 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 5 december 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [wederpartij] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht
Bij uitspraak van 24 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2007 vernietigd, het besluit van 5 december 2006 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Achttienribbe, en vergezeld door M.J. Dreissen (hierna: Dreissen), beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg Lb, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. In het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 5 september 2006 (hierna: het boeterapport) staat dat tijdens de controle op 3 augustus 2006 (hierna: de controle) in het restaurant [wederpartij] te [plaats] een vreemdeling van Chinese nationaliteit (hierna: de vreemdeling) arbeid verrichtte, bestaande uit het bereiden van een gerecht in een wok, zonder dat hiervoor een tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Door één van de desbetreffende inspecteurs, Dreissen, is van buiten door een kier van een met een dievenketting openstaande buitendeur aan de achterkant van het restaurant gezien dat de vreemdeling in het magazijn bezig was om iets te bereiden in een gereedstaande wok, aldus het boeterapport.
2.3. De rechtbank heeft ingevolge artikel 8:50, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op 12 maart 2008 een onderzoek ter plaatse gehouden, op basis waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat het boeterapport geen correcte weergave bevat van de feiten en de bij de controle aangetroffen situatie. De rechtbank heeft bij dit onderzoek ter plaatse geconstateerd dat het niet mogelijk was om door de opening die de op de buitendeur bevestigde standaard-dievenketting maximaal toeliet, meer te zien dan een in de lengterichting tegen een blinde muur bevestigd houten schot en dat het niet mogelijk was om een hoofd door de aldus aanwezige opening te steken en op die wijze de wok waar te nemen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het boeterapport onvoldoende bewijs vormt voor het standpunt van de minister dat de vreemdeling voor [wederpartij] heeft gewerkt en dat daarmee de grondslag aan de gestelde overtreding is komen te ontvallen.
2.4. De minister voert in zijn hoger-beroepschrift aan dat de rechtbank ten onrechte een onderzoek ter plaatse heeft gehouden, nu het boeterapport een betrouwbare en volledige weergave van de controle behelst en daarmee voldoende grondslag bood om over te gaan tot oplegging van de boete.
Voorts klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bij genoemd onderzoek waargenomen feiten tot de conclusie nopen dat het boeterapport geen correcte weergave bevat van de feiten en de bij de controle aangetroffen situatie. De minister voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de situering van de wok op de door [wederpartij] overgelegde plattegrond onjuist is en Dreissen wel een goed zicht had op de wok. Voorts betoogt de minister dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aan de blinde muur bevestigde houten schot, dat ten tijde van de controle nog niet aanwezig was, het zicht door de opening van de buitendeur bemoeilijkt waardoor een ander blikveld ontstaat. Ten slotte heeft de rechtbank niet onderkend dat het zeer wel mogelijk was dat ten tijde van de controle een andere, langere ketting op de buitendeur zat, nu ten tijde van het onderzoek ter plaatse op de deurpost twee andere aanhechtingspunten zichtbaar waren, aldus de minister.
2.4.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat hij niet betoogt dat de rechtbank niet bevoegd was om een onderzoek ter plaatse te houden, doch zijn betoog dat het onderzoek ten onrechte is gehouden er alleen toe strekt dat volgens hem hiertoe geen aanleiding bestond, omdat uit de in het boeterapport neergelegde bevindingen van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie de feitelijke situatie ten tijde van de controle voldoende duidelijk naar voren komt en het boeterapport hiermee voldoende grondslag bood om over te gaan tot oplegging van de boete. Nu dit betoog derhalve geen zelfstandige betekenis heeft, behoeft het geen afzonderlijke bespreking.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2001 in zaak nr. 200001817/01; AB 2001, 194), dienen juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld.
Vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2007 in zaak nr. 200608940/1; AB 2007, 68) is voorts dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij de wederpartij tegenbewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
2.4.3. Anders dan de minister betoogt, leidt de omstandigheid dat, naar gesteld, de situering van de wok op de door [wederpartij] overgelegde plattegrond onjuist is, niet reeds tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bij het onderzoek ter plaatse waargenomen feiten tot de conclusie nopen dat het boeterapport geen correcte weergave bevat van de feiten en de bij de controle aangetroffen situatie. De rechtbank heeft zelf ter plaatse kunnen aanschouwen dat het door de lengte van de aanwezige dievenketting niet mogelijk was om door de opening van de buitendeur de wok waarin de vreemdeling een gerecht aan het bereiden zou zijn te zien, bij welke gelegenheid, naar de rechtbank onweersproken heeft overwogen, door Dreissen is erkend dat de wok zich op dezelfde plaats bevond als op het moment van de controle. Bovendien kon Dreissen, gelet op wat ter zitting bij de Afdeling is komen vast te staan omtrent de draairichting van de buitendeur, evenmin zicht hebben op de wok indien deze zich zou bevinden op de door de minister aangeduide plaats. De omstandigheid dat aan de blinde muur waarop de opening van de buitendeur uitzicht biedt een houten schot is bevestigd, dat ten tijde van de controle nog niet aanwezig was, leidt niet tot een ander oordeel, omdat, gezien de uitleg die partijen tijdens de zitting bij de Afdeling hebben gegeven omtrent de bouw en inrichting van het restaurant [wederpartij], de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanwezigheid van dit houten schot niet van invloed kan zijn op het zicht door de opening van de buitendeur. Ten slotte heeft de rechtbank, blijkens het proces-verbaal van 12 maart 2008, tijdens het onderzoek ter plaatse vastgesteld dat de dievenketting die op de buitendeur bevestigd zat niet nieuw was en al langere tijd aan de deur zat, zodat de stelling dat de dievenketting voorafgaand aan het onderzoek mogelijk is vervangen evenmin kan slagen.
De klacht faalt. Hoewel het niet onaannemelijk wordt geacht dat hetgeen Dreissen overigens heeft waargenomen op zorgvuldige wijze in het boeterapport is vastgelegd, kan hetgeen de minister hieromtrent voorts heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gezien hetgeen ter zitting bij de Afdeling is komen vast te staan, heeft de rechtbank immers terecht geconstateerd dat Dreissen niet door de opening van de buitendeur heeft kunnen zien dat de vreemdeling in het magazijn bezig was om iets te bereiden in een gereedstaande wok en heeft zij hieraan terecht de conclusie verbonden dat het boeterapport onvoldoende bewijs vormt voor het standpunt van de minister dat de vreemdeling voor [wederpartij] heeft gewerkt, zodat daarmee de grondslag aan de gestelde overtreding is komen te ontvallen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008