200808001/1 en 200808001/2.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 september 2008 in zaak nr. 08/2574 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) Portaal Arnhem-Nijmegen (hierna: Portaal) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woongebouwen met in elk gebouw zeven appartementen voor lichamelijk gehandicapten op het perceel Weissenbruchstraat 10 te Arnhem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G. Weenink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Portaal, vertegenwoordigd door mr. C. Vissers, advocaat te Den Haag, gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat hij in het kader van zijn verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank gronden tegen het besluit van 17 april 2008 heeft aangevoerd.
2.2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, voor zover thans van belang, bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep.
2.2.2. Het betoog slaagt. In het verzoek om voorlopige voorziening van 29 mei 2008, dat binnen de beroepstermijn bij de rechtbank is ingediend, is vermeld op welke gronden [appellant] zich niet kan verenigen met het besluit van 17 april 2008. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat niet is voldaan aan de eisen die artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb stelt. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De voorzitter zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.4. Nu het aan de rechtbank is de rechtmatigheid van het besluit van 17 april 2008 te beoordelen, zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen. Het staat [appellant] vrij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 september 2008 in zaak nr. 08/2574;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. wijst het verzoek af;
V. gelast dat de gemeente Arnhem aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008