200806583/1 en 200806583/2.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 juli 2008 in zaken nrs. 08/466 en 08/467 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Bij besluit van 11 april 2008, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan de gemeente Groningen, Dienst OCSW, afd. A&V, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een onderwijsgebouw/peuterspeelzaal (Montessorischool) op het perceel Wibenaheerd 358 te Groningen (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 15 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2008, hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E. Bakker en ing. C.J. Muller, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een gebouw op het perceel met daarin acht klaslokalen, een kunst-/kooklokaal, een speellokaal en een peuterspeelzaal.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beijum 2003". Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de onderdoorgang bij het perceel als gevolg van het bouwplan onveiliger wordt en, onder verwijzing naar het Stedenbouwkundig plan 1e Openbare Montessorischool Beijum-Oost, dat er geen alternatieve route is nu de sociale veiligheid in de wijk laag is. Voorts voeren zij daartoe aan dat de verkeersveiligheid als gevolg van het bouwplan afneemt omdat het verkeer zich aan de voorkant van de school zal concentreren.
2.4.1. Met betrekking tot de onderdoorgang is inmiddels besloten dat deze wegens sociale onveiligheid wordt afgesloten. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, is er een alternatieve route aanwezig. Bij e-mailbericht van 5 november 2008 heeft R.G. Hofman, buurtagent Beijum, vermeld dat deze route een veilige is, vanwege een grotere sociale controle - de route loopt langs de voorzijde van woningen - , meer openbare straatverlichting en omdat daarop geen zogenoemde dode hoeken zijn. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het bouwplan de situatie ter plaatse zodanig sociaal onveilig is dat het college om die reden niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.4.2. Aan de hand van een maquette en luchtfoto heeft het college de verkeerssituatie ter plaatse ter zitting toegelicht. Het college heeft gesteld dat door het nieuwe ontwerp met drempelconstructies in de bocht in de Froukemaheerd meer ruimte en overzicht ontstaat, waardoor de verkeerssituatie veiliger wordt. Aan de voorkant van de school worden parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van breng- en haalverkeer. Voorts wordt op de weg naar de voorkant van de school een apart fietspad aangelegd en bij de voorkant van de school wordt een fietsenstalling opgericht. [appellant] en anderen hebben, in dit licht bezien, niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan leidt tot zodanig verkeersonveilige situaties, ook niet aan de voorkant van de school, dat om die reden geen vrijstelling mocht worden verleend.
2.4.3. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter heeft in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte bouwvergunning heeft verleend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008