ECLI:NL:RVS:2009:BH1127

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805988/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van stankhinder bij vergunningverlening voor veehouderij in Montferland

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland op 18 juni 2008 een revisievergunning verleend voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 juni 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant] op 4 augustus 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 19 augustus 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 9 januari 2009, waar [appellant] werd bijgestaan door mr. E.M. van der Molen, advocaat te Tilburg, en het college werd vertegenwoordigd door J.B.T. Polman, werkzaam bij de gemeente.

De kern van het geschil betreft de beoordeling van de stankhinder in relatie tot de vergunningverlening. [appellant] betoogde dat zijn woning ten onrechte als een categorie IV-object is aangemerkt in plaats van een categorie III-object volgens de Wet stankemissie veehouderijen. Hij stelde dat, indien het college de woning als een categorie III-object had aangemerkt, de gevraagde vergunning niet verleend had kunnen worden vanwege de minimale afstandseisen.

De Raad van State overwoog dat de Wet geurhinder en veehouderij op 1 januari 2007 in werking is getreden, maar dat het vóór deze datum geldende recht van toepassing blijft. De beoordeling van de stankhinder dient te geschieden aan de hand van de Wet stankemissie. De Raad concludeerde dat de woning van [appellant] terecht als een categorie IV-object is aangemerkt, omdat deze niet aan het buitengebied een overwegende woonfunctie verleent. Aangezien aan de afstandseisen voor een categorie IV-object werd voldaan, was er geen grond voor weigering van de vergunning. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200805988/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Montferland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 juni 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.M. van der Molen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door J.B.T. Polman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat het college bij de beoordeling van stankhinder zijn woning aan de Tatelaarweg 15 ten onrechte heeft aangemerkt als een catogorie IV-object in plaats van een categorie III-object in de zin van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie). Indien het college was uitgegaan van categorie III, had volgens [appellant] niet voldaan kunnen worden aan de ingevolge de Wet stankemissie minimaal vereiste afstand en had de gevraagde vergunning niet kunnen worden verleend.
2.1.1. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij blijft het vóór 1 januari 2007 geldende recht op dit geding van toepassing. Dit betekent dat in dit geval de stankhinder moet worden beoordeeld aan de hand van de Wet stankemissie.
2.1.2. Artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie bepaalt dat een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd, indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een van de categorieën I tot en met IV, dat niet tot de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in de bijlage opgenomen berekeningsmethode.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet stankemissie wordt onder voor stank gevoelig object categorie III verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 2, van de Wet stankemissie wordt onder stank gevoelig object categorie IV verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
2.1.3. De woning van [appellant] is gelegen in het buitengebied van Montferland tussen agrarische bebouwingen, waaronder die van de inrichting, en enkele verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen. Gelet op de bij het verweerschrift gevoegde lijst en overzichtskaart van agrarische bedrijven en burgerwoningen en gezien de ligging ten opzichte van enkele verspreid liggende niet-agrarische woningen, kan ter plaatse niet gesproken worden van bebouwing die aan het buitengebied een overwegende woonfunctie verleent. Het college heeft de woning van [appellant] dan ook terecht als een categorie IV-object aangemerkt. Nu aan de ingevolge de Wet stankemissie vereiste afstand tot een voor stank gevoelig categorie IV-object wordt voldaan, heeft het college terecht geconcludeerd dat in zoverre geen grond voor weigering van de vergunning bestaat.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009
262-596.