200804956/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Afdeling Amsterdam van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2008 in zaak nr. 07/464 in het geding tussen:
de vereniging Afdeling Amsterdam van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het verzoek van Afdeling Amsterdam van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland (hierna: KHN) om handhavend op te treden tegen de exploitatie van dance-events door The Sand BV in het gebouw aan de Mekongweg 5 te Amsterdam, afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het college het door KHN daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2008, verzonden op 19 mei 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door KHN daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 maart 2007 vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft KHN bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2008 en 18 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
The Sand BV heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2008, waar KHN, vertegenwoordigd door directeur respectievelijk juridisch medewerker bij de stichting Bevordering Eerlijke Mededinging horeca-activiteiten, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.H. van Dijk, ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting The Sand BV, vertegenwoordigd door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat KHN niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de belangen van het nakomen van de overheid van de plicht tot naleving van wet- en regelgeving en van een transparante markt, geen belangen zijn die KHN in het bijzonder behartigt. Het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder f, van de landelijke statuten ziet, aldus de rechtbank, enkel op de mededinging en bestrijding van oneerlijke concurrentie binnen de vereniging zelf. Ten slotte overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van enig rechtstreeks bij het besluit van 7 november 2006 betrokken belang omdat KHN niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit omzetverlies bij horecaondernemers in de regio Amsterdam tot gevolg heeft en dat andere ondernemers in die regio de betreffende evenementen willen en kunnen houden.
2.3. KHN kan zich niet met deze uitspraak verenigen. Zij betoogt dat de door haar gewraakte activiteiten van The Sand hetzelfde marktsegment betreffen als dat van haar leden, namelijk horeca-activiteiten, en gelet daarop moet worden geconcludeerd dat die leden als gevolg van die activiteiten oneerlijke concurrentie ondervinden en derhalve in hun belangen worden getroffen. Blijkens haar statuten, waarin wordt verwezen naar die van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland (hierna: het verbond), worden die belangen door haar behartigd, ook naar buiten toe, aldus KHN.
Artikel 3 van de statuten van KHN bepaalt dat de vereniging ten doel heeft in het gebied van Amsterdam en Schiphol de algemene materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van de leden en de bedrijfscategorieën waartoe deze behoren te behartigen, zulks in overeenstemming met het doel in de statuten van het verbond.
Artikel 4 van de statuten van het verbond bepaalt dat de vereniging zich ten doel stelt de behartiging van de materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van haar leden in de meest ruime zin des woords, alsmede van het hotel, restaurant, café en aanverwant bedrijf, eveneens in de ruimste zin des woords.
In artikel 5 van de statuten van het verbond staan de middelen waarmee het dit doel wil bereiken. Onder d staat dat de vereniging dit doel tracht te bereiken door het bevorderen van maatregelen, strekkende tot verbetering en/of billijke uitvoering van de wetgeving en de daarop steunende of daaruit voortvloeiende bepalingen en regelingen, voor zover deze de in de doelstelling bedoelde belangen raken.
Volgens de statuten is de doelstelling van KHN derhalve, zoals door haar ook aangevoerd, op te komen voor de belangen van haar leden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 augustus 2006 in zaak no.
200507730/1), komt een vereniging die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Niet is bestreden dat KHN in dit geval voor een groot aantal van haar leden opkomt, zodat moet worden geoordeeld dat niet is gebleken van het tegendeel. De belangen van de leden van KHN omvatten, zoals blijkt uit de statuten, zowel materiële als immateriële belangen. Naar het oordeel van de Afdeling valt daaronder ook het belang van een eerlijke concurrentie. Dat belang wordt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in dit geval geschonden nu The Sand zonder te beschikken over de vereiste vergunningen horeca-activiteiten uitoefent en aannemelijk is dat verschillende leden van KHN daardoor zowel minder drank verkopen als ook niet zelf soortgelijke evenementen kunnen organiseren. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling anders dan de rechtbank, van oordeel dat de door KHN in het bijzonder behartigde belangen rechtstreeks bij het aan de orde zijnde besluit zijn betrokken en dat KHN derhalve als belanghebbende bij dit besluit dient te worden aangemerkt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de in beroep aangevoerde gronden van KHN beoordelen.
2.6. KHN heeft aangevoerd dat The Sand in strijd met artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) en de gebruiksvergunning dance-events organiseert waarbij alcoholhoudende drank wordt geschonken en meer personen worden toegelaten dan volgens de gebruiksvergunning zijn toegestaan.
2.7. Vaststaat dat The Sand artikel 3 van de DHW overtreedt. The Sand heeft echter op 11 december 2006 een aanvullende aanvraag om een vergunning op grond van de DHW ingediend, die in een afrondende fase verkeert. Niet weersproken is dat na verlening van deze vergunning, waarop het streven van het college is gericht, geen sprake meer is van overtreding van artikel 3 van de DHW. De Afdeling is van oordeel dat, het college zich gelet op deze feiten en omstandigheden, op het standpunt heeft mogen stellen dat ten tijde van het besluit op bezwaar op dit punt concreet zicht bestond op legalisatie.
Het maximale aantal personen dat krachtens de gebruiksvergunning tijdens de evenementen mag worden toegelaten is 1560. Het college heeft een aantal keren tijdens evenementen eigen inspecteurs laten controleren of de voorwaarden van de gebruiksvergunning op juiste wijze worden nageleefd. Voorts zijn inspecties uitgevoerd door personeel van de brandweer en de politie. Daarbij is in geen van de gevallen vastgesteld dat het aantal toegestane bezoekers is overschreden. Het feit dat The Sand in de door KHN overgelegde folder adverteert voor een unieke locatie voor evenementen tot 3000 personen, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te achten.
Gelet op het vorenstaande behoefde het college geen aanleiding te zien over te gaan tot handhavend optreden.
2.8. Het beroep tegen het besluit van 7 maart 2007 van het college is ongegrond.
2.9. Van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2008 in zaak nr. 07/464, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 maart 2007 gegrond heeft verklaard, dit besluit heeft vernietigd en het bezwaar daartegen alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 7 maart 2007 ongegrond;
IV. verstaat dat de Secretaris van de Raad van State aan de vereniging Afdeling Amsterdam van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009