ECLI:NL:RVS:2009:BH1824

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808737/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom opgelegd door de minister van Volkshuisvesting inzake de overbrenging van verontreinigde PET-flessen

Op 28 januari 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van de minister, waarbij aan [verzoekster] lasten onder dwangsom zijn opgelegd wegens overtreding van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 en de Wet milieubeheer. De minister had vastgesteld dat [verzoekster] containers met samengeperste, verontreinigde PET-flessen naar Vietnam wilde overbrengen, maar dat deze uitvoer zonder kennisgeving niet was toegestaan. Vervolgens wilde [verzoekster] de flessen naar Hong Kong overbrengen, wat volgens de minister ook niet mocht vanwege de verontreiniging van de afvalstoffen.

Tijdens de zitting op 15 januari 2009 is het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat de minister onvoldoende bewijs had geleverd dat de PET-flessen daadwerkelijk verontreinigd waren. De visuele inspectie door de minister en de bevestiging van de bevoegde autoriteit in Hong Kong waren niet voldoende om te concluderen dat de flessen niet zonder kennisgeving konden worden overgebracht. De voorzitter concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en schorste de last onder dwangsom voor zover deze betrekking had op de overbrenging van de PET-flessen naar Hong Kong.

Daarnaast werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren bij het opleggen van sancties.

Uitspraak

200808737/2.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) aan [verzoekster] lasten onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: de Verordening) in samenhang met de Wet milieubeheer.
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de minister het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 december 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, bijgestaan door [verzoekster], [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, werkzaam bij het ministerie, en J. Roosma, werkzaam bij de VROM Inspectie Noord, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De aan [verzoekster] opgelegde lasten onder dwangsom strekken er onder meer toe dat [verzoekster] zich dient te onthouden van overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, onder 35, sub f, en artikel 36 van de Verordening.
2.3. Aan de hiervoor genoemde last onder dwangsom heeft de minister ten grondslag gelegd dat [verzoekster] doende was containers met samengeperste, verontreinigde PET-flessen over te brengen naar Vietnam en, toen uitvoer zonder kennisgeving naar Vietnam niet toegestaan bleek, naar Hong Kong. Het verzoek van [verzoekster] ziet slechts op de overbrenging van de samengeperste PET-flessen naar Hong Kong, voor zover dat volgens de minister vanwege de verontreiniging van deze afvalstoffen in strijd is met de aldaar geldende invoereisen. Het verzoek richt zich dus uitsluitend tegen de last dat [verzoekster] zich dient te onthouden van overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, onder 35, sub f, en artikel 36 van de Verordening.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de samengeperste PET-flessen vallen onder code B3010 van de groene lijst van afvalstoffen. Evenmin is in geschil dat deze afvalstoffen ingevolge de in Hong Kong geldende invoervoorschriften aldaar zonder kennisgeving mogen worden ingevoerd, mits deze niet verontreinigd zijn.
2.5. Ingevolge artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de Verordening.
Ingevolge artikel 2, onder 35, sub f, van de Verordening, voor zover hier van belang, wordt onder "illegale overbrenging" verstaan een overbrenging van afvalstoffen die in strijd is met artikel 36.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder g, van de Verordening is de uitvoer uit de Gemeenschap verboden voor afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 49 zullen worden beheerd.
2.6. De minister stelt zich op het standpunt dat de PET-flessen die [verzoekster] naar Hong Kong wilde overbrengen, nadat de overbrenging van deze afvalstoffen zonder kennisgeving naar Vietnam niet toegestaan bleek te zijn, verontreinigd zijn en derhalve niet zonder kennisgeving mogen worden uitgevoerd naar Hong Kong.
2.7. [verzoekster] stelt dat niet duidelijk is waarom de PET-flessen volgens de minister als verontreinigd moeten worden aangemerkt. Volgens haar kunnen de PET-flessen zonder kennisgeving overgebracht worden naar Hong Kong.
2.8. De minister heeft op basis van een visuele inspectie vastgesteld dat de PET-flessen die [verzoekster] naar Hong Kong wilde overbrengen verontreinigd waren. Vervolgens heeft de bevoegde autoriteit in Hong Kong op basis van door de minister toegezonden foto's bevestigd dat de PET-flessen verontreinigd zijn. Ter zitting is niet duidelijk geworden wat volgens de minister het criterium is om PET-flessen als verontreinigd aan te merken. In het bestreden besluit wordt hierover evenmin duidelijkheid verschaft. De enkele visuele vaststelling door de minister en de reactie op de foto's van de bevoegde autoriteit in Hong Kong dat er sprake is van verontreinigde PET-flessen, biedt naar het oordeel van de voorzitter dan ook onvoldoende grondslag om vast te stellen dat de PET-flessen verontreinigd zijn en dat deze niet zonder kennisgeving naar Hong Kong uitgevoerd mogen worden. Het staat in zoverre dan ook niet vast dat [verzoekster] artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met de artikelen 2, onder 35, sub f, en 36 van de Verordening heeft overtreden. Het bestreden besluit is in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zorgvuldig voorbereid.
2.9. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.10. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 oktober 2008, kenmerk DBE/2008.0017615/tkw, voor zover het de last onder dwangsom betreft dat [verzoekster] zich dient te onthouden van overtreding van 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, onder 35, sub f, en artikel 36 van de Verordening, voor zover deze last onder dwangsom ziet op het zonder kennisgeving overbrengen van PET-flessen naar Hong Kong;
II. veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009
325-492.