ECLI:NL:RVS:2009:BH1828

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805255/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving exploitatievergunning horeca-activiteiten door burgemeester Arnhem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juni 2008. De burgemeester van Arnhem had op 29 november 2007 een besluit genomen waarbij hij [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelastte zich te houden aan de voorschriften verbonden aan de exploitatievergunning voor horeca-activiteiten in [naam olijvenwinkel] te [plaats]. De burgemeester verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit op 19 februari 2008 ongegrond. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 25 juni 2008, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State op 7 juli 2008.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 januari 2009. Tijdens deze zitting was [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.C. Spil, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. E.E.H. van Noordenburg, ambtenaar van de gemeente. De Raad overwoog dat ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem het verboden is een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Tevens kan de burgemeester aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden, en is het verboden om in strijd met deze voorschriften te handelen.

De Raad van State oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid kon handhaven, ook al was de exploitatievergunning ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet onherroepelijk. De rechtbank had terecht geen grond gezien voor de vernietiging van het besluit van 19 februari 2008. De Raad bevestigde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden van de burgemeester onterecht maakten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200805255/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juni 2008 in zaak nr. 08/1337 in het geding tussen:
[appellant],
en
de burgemeester van Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2007 heeft de burgemeester van Arnhem (hierna: de burgemeester) [appellant], onder oplegging van een dwangsom gelast zich te houden aan de voorschriften die zijn verbonden aan de aan [appellant] verleende exploitatievergunning voor horeca-activiteiten in [naam olijvenwinkel] te [plaats] (hierna: de exploitatievergunning).
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2008.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C. Spil, advocaat te Arnhem, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.E.H. van Noordenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem is het verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.3.1.7, eerste lid, kan de burgemeester aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden.
Ingevolge het vierde lid is het verboden te handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het derde lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang evenwel uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester in redelijkheid niet tot handhaving van de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften kon overgaan alvorens de geldigheid van het besluit tot vergunningverlening van 16 maart 2007 onherroepelijk vaststond.
2.3. Vaststaat dat is gehandeld in strijd met de voorschriften die aan de exploitatievergunning zijn verbonden, zodat de burgemeester ter zake handhavend kon optreden. Het enkele feit dat de exploitatievergunning ten tijde van het besluit op bezwaar van 18 februari 2008 nog niet onherroepelijk was, doet aan deze bevoegdheid niet af.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor de vernietiging van het besluit van 19 februari 2008. De burgemeester heeft zich in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat geen concreet uitzicht bestaat op legalisatie van de met de vergunning strijdige situatie. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester van handhavend optreden had moeten afzien.
De Afdeling overweegt ten overvloede dat bij uitspraak van 21 november 2007 de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar, waarbij het besluit van 16 maart 2007 is gehandhaafd, ongegrond heeft verklaard. Bij uitspraak van 20 augustus 2008 (zaak nr.
200708506/1) heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd. Hiermee is het besluit tot vergunningverlening in rechte onaantastbaar geworden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
312-598.